Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2539/GA, 19 maart 2019, beroep
Uitspraakdatum:19-03-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-19/2539/GA

betreft: [klager]            datum: 19 maart 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, gericht tegen een uitspraak van 13 december 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij  voormelde p.i., gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 19 februari 2019, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord mevrouw […], juridisch medewerker, en mevrouw […], stagiaire bij voormelde p.i. Klager heeft schriftelijk afstand gedaan van het recht ter zitting te worden gehoord. De raadsman van klager heeft schriftelijk doorgegeven niet ter zitting te zullen verschijnen. Als toehoorder was aanwezig […], coördinator procesondersteuning bij de Raad. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in eigen cel of verblijfsruimte, met verwijdering van televisie, wegens het weigeren mee te werken aan een visitatieprocedure en het provoceren van het personeel (VU 2017/002209). De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard  en aan klager een tegemoetkoming toegekend van € 25,= op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van de directeur en klager

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager wilde niet meewerken aan de visitatieprocedure en heeft personeel geprovoceerd. Klager heeft een situatie gecreëerd die door het personeel als zeer provocerend is ervaren. De visitatie was noodzakelijk, omdat in de ruimte waar klager was geweest gedetineerden komen die na bezoek nog niet gecontroleerd zijn. Dat bij de oplegging van de disciplinaire straf is vermeld dat in de beslissing is meegenomen dat klager al meerdere keren positief heeft gescoord op drugsgebied ziet met name op de noodzaak voor de visitatie. Volgens de Landelijke Sanctiekaart 2016 kan voor het niet opvolgen van een opdracht van personeel drie dagen eigen cel worden opgelegd en voor het provoceren, hetgeen valt onder verbale agressie, ook drie dagen eigen cel. Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De uitspraak van de beklagrechter van de p.i. Vught van 13 december 2018 is  juist. Het verzoek aan de beroepscommissie is dan ook het beroep ongegrond te verklaren en de eerdere uitspraak van de beklagrechter te bevestigen. Indien door of namens de directie van de de p.i. Vught tijdens de hoorzitting nieuwe feiten of omstandigheden naar voren worden gebracht, dan wordt verzocht klager en zijn raadsman 14 dagen de tijd te geven om hierop schriftelijk te reageren, te rekenen vanaf het moment na (schriftelijke) ontvangst van die nieuwe feiten en omstandigheden.

3.         De beoordeling

Nu namens de directeur ter zitting van de beroepscommissie geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren zijn gebracht, wordt – zoals verzocht door de raadsman – geen verslag van horen opgesteld. Artikel 29, eerste lid, van de Pbw bepaalt dat de directeur bevoegd is een gedetineerde voorafgaand aan of na afloop van bezoek, dan wel indien dit anderszins noodzakelijk is, in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting aan zijn lichaam of aan zijn kleding te onderzoeken. Klager bevond zich in de bezoekzaal in afwachting van familiebezoek. Klagers bezoek was echter na 35 minuten nog niet gearriveerd, waarop klager terug wilde naar de afdeling. Klager wenste vervolgens niet mee te werken aan de fouillering. Dat klager, ondanks dat hij zelf geen bezoek had ontvangen, diende mee te werken aan de fouillering, acht de beroepscommissie niet onredelijk of onbillijk, nu klager in de ruimte is geweest waar gedetineerden komen die na bezoek nog niet zijn gecontroleerd. Voorts acht de beroepscommissie, gelet op het gedrag van klager en de door hem gebezigde bewoordingen, de oplegging van de disciplinaire straf en de duur daarvan niet onredelijk en onbillijk. Het beroep van de directeur zal derhalve gegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris, op 19 maart 2019.      

                                                                                                                        

secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Naar boven