Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/2491/GV, 5 maart 2019, beroep
Uitspraakdatum:05-03-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-18/2491/GV

betreft: [klaagster]       datum: 5 maart 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klaagster, gericht tegen een op 19 december 2018 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), alsmede van de onderliggende stukken. De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klaagster alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing De Minister heeft klaagsters verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2.         De standpunten

Door en namens klaagster is het beroep als volgt toegelicht. Klaagster verzoekt om strafonderbreking vanwege ernstige psychische en fysieke klachten. Het is noodzakelijk aan klaagster strafonderbreking te verlenen. De omstandigheid dat klaagster voor het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ) is aangemeld maakt dit niet anders. Aangezien klaagster 24 uur per dag zorg nodig heeft, kan zij niet in een reguliere inrichting verblijven. De inrichting waar klaagster thans verblijft, kan niet de juiste zorg verlenen. De afgelopen maanden is klaagster meerdere keren vanwege (levensbedreigende) klachten met spoed naar het ziekenhuis vervoerd. Naar aanleiding van een aantal incidenten, als gevolg waarvan zij hoofd- en oogletsel heeft opgelopen, vreest klaagster dat zij in de inrichting zal overlijden. Nu de inrichting over klaagsters medisch dossier beschikt, is de stelling dat onderhavig verzoek niet met medische stukken is onderbouwd onjuist. Bij e-mail van 3 december 2018 heeft de casemanager aangegeven dat de huisarts opnieuw zal beoordelen in hoeverre klaagster afhankelijk is van zorg en in hoeverre de zorg vanuit de inrichting toereikend is. Mocht het nodig zijn klaagster te mobiliseren en/of te activeren dan zal een overplaatsing naar het JCvSZ worden geadviseerd. Van een dergelijke beoordeling van de huisarts is echter niet gebleken. Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – samengevat – toegelicht. Voor zover het beroep is gericht tegen de beslissing klaagster in het JCvSZ te plaatsen, dient klaagster niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar beroep. Een dergelijke beslissing is geen beslissing van de selectiefunctionaris, maar wordt binnen de inrichting op voordracht van de afdeling Zorg gerealiseerd. Klaagster heeft in dit kader de mogelijkheid een medische klacht in te dienen. De bestreden beslissing is op juiste gronden genomen. De medisch adviseur acht het verlenen van strafonderbreking op medische gronden niet geïndiceerd. Bovendien wordt klaagster binnenkort naar het JCvSZ overgeplaatst. Thans kan de inrichting de nodige zorg bieden. Op klaagsters verzoek om strafonderbreking zijn de volgende adviezen uitgebracht  De vrijhedencommissie van de penitentiaire inrichting Utrecht, locatie Nieuwersluis heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking. Klaagster is aangemeld voor overplaatsing naar het JCvSZ, alwaar zij haar zelfredzaamheid kan vergroten. De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Utrecht heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking. Het verzoek van klaagsters raadsman is niet met (medische stukken) onderbouwd, terwijl het advies van de vrijhedencommissie na overleg met de medische dienst tot stand is gekomen. De medisch adviseur acht het verlenen van strafonderbreking op medische gronden niet geïndiceerd. Bij klaagsters is sprake van chronische psychische problematiek en chronische lichamelijke aandoeningen. Ze is in beeld bij de medische dienst, de inrichtingsarts en de psycholoog. De benodigde medische behandelingen en controles kunnen thans vanuit de inrichting worden geboden. Tot de overplaatsing naar het JCvSZ kan de inrichting de nodige zorg realiseren. Mocht later blijken dat de benodigde zorg omtrent de algemene dagelijkse levensverrichtingen niet afdoende in de inrichting kan worden geboden, kan een nieuw verzoek om strafonderbreking worden overwogen. De politie heeft zich van advies onthouden. Klaagster heeft geen vaste woon- of verblijfplaats en de raadsman heeft niet aangegeven op welk adres klaagster tijdens een eventueel te verlenen strafonderbreking wenst te verblijven.

3.         De beoordeling

Klaagster verzoekt in de gelegenheid te worden gesteld het beroep nader mondeling toe te lichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, nu zij zich op basis van de stukken voldoende ingelicht acht op het beroep te beslissen. Klaagster ondergaat een gevangenisstraf van zes jaren met aftrek, wegens – kort gezegd – diefstal met geweld met de dood tot gevolg. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 16 augustus 2021. Op grond van artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Artikel 37 van de Regeling bepaalt dat strafonderbreking kan worden verleend wegens dringende redenen van lichamelijk of psychische aard, gelegen in de persoon van de gedetineerde, indien en voor zover de inrichtingsarts heeft bevestigd dat deze redenen aan de voortzetting van detentie in de weg staan. Klaagster verzoekt om strafonderbreking vanwege haar chronische psychische problematiek en chronische lichamelijke aandoeningen. Gedurende een eventueel te verlenen strafonderbreking kan klaagster in een ziekenhuis nader worden onderzocht en geholpen en/of spreken met psychiaters en psychologen.  De medisch adviseur acht het verlenen van strafonderbreking op medische gronden niet geïndiceerd. Klaagster is in beeld bij de medische dienst, de inrichtingsarts en de psycholoog en de benodigde medische behandelingen en controles kunnen vanuit de inrichting worden geboden. Gezien klaagsters afhankelijkheid van anderen ten aanzien van zelfzorg en algemene dagelijkse levensverrichtingen, is begin december 2018 een overplaatsing naar het JCvSZ aangevraagd. Indien een plek beschikbaar is, kan klaagster naar het JCvSZ worden overgeplaatst. In de tussenliggende periode kan de inrichting de nodige zorg realiseren. Voorts is het kader van onderhavig verzoek om strafonderbreking niet aangegeven op welk adres klaagster tijdens een eventueel te verlenen strafonderbreking wenst te verblijven. Klaagster heeft geen vaste woon- of verblijfplaats. Nu niet is gebleken van dringende redenen van lichamelijk of psychische aard, als bedoeld in artikel 37 van de Regeling, noch van andere redenen die nopen tot strafonderbreking en klaagster niet over een aanvaardbaar verlofadres beschikt, kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 4 onder j van de Regeling, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard. Indien en voor zover klaagsters beroep is gericht tegen de (mogelijke) plaatsing in het JCvSZ dient klaagster niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar beroep. Ingevolge artikel 32 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kan de directeur van de inrichting alwaar betrokkene verblijft (hierna: de directeur) de gedetineerde in het JCvSZ plaatsen, nadat de directeur van het JCvSZ aan de directeur heeft gemeld dat een opname kan worden gerealiseerd. Tegen deze beslissing van de directeur kan op grond van artikel 60 van de Pbw beklag worden ingediend. Indien de gedetineerde langdurige extra medische zorgt behoeft en ten gevolge daarvan niet of zeer moeilijk in een reguliere inrichting of afdeling kan verblijven, plaatst de selectiefunctionaris, op voorstel van de directeur en de directeur van het JCvSZ, de gedetineerde over naar het JCvSZ. Tegen deze beslissing kan de betrokkene een bezwaarschrift indienen in de zin van artikel 17 van de Pbw.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart klaagster niet-ontvankelijk in het beroep voor zover dat ziet op de (mogelijke) plaatsing in het JCvSZ. Zij verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 5 maart 2019.

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven