Nummer: R-18/2432/GA
Betreft: [Klager] datum: 25 maart 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.C. Pedrotti, namens [Klager], verder te noemen klager, gericht tegen een op 11 december 2018 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Ter zitting van de beroepscommissie van 15 maart 2019, gehouden in de p.i. Vught, is gehoord klager, in bijzijn van zijn raadsvrouw, mr. M.C. Pedrotti. Voorts is gehoord […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het PPC van de p.i. Vught en […], juridisch medewerker bij de p.i. Vught. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 11 december 2018, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.
2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. De a-dwangbehandeling is niet proportioneel. Er zijn minder ingrijpende middelen voorhanden om klager te behandelen. Het onder dwang toedienen van medicatie moet als uiterst middel worden gezien, maar de situatie is niet dusdanig nijpend dat voor een a-dwangbehandeling moet worden gekozen. Het gaat goed met klager en hij ziet daarom niet de noodzaak in van het nemen van medicatie. Als het niet goed met hem zou gaan, dan zou hij hoogstwaarschijnlijk de medicatie vrijwillig innemen. Klager merkt geen verschil hoe het met hem gaat, met of zonder medicatie. Er was eerder sprake van een misverstand. Klager zei dat hij dacht dat hij verkeerd werd aangekeken door een medewerker. Toen hebben ze opgeschreven dat klager paranoïde was. Dat is louter een misverstand en klager is niet paranoïde. Uit het dossier blijkt dat een psychiater heeft opgenomen dat gewacht moet worden met het toepassen van een a-dwangbehandeling. Namens de directeur is de bestreden beslissing als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. Wegens het toedienen van de medicatie is het inmiddels gemakkelijker om met klager te praten. Ook lukt het beter om met hem in contact te komen en om afspraken, onder meer met betrekking tot de medicatie, te maken. De medicatie heeft tot doel om klager te laten inzien dat hij lijdt aan een psychische stoornis. Er is sprake van een positieve gedragsverandering dankzij de medicatie, waarbij het toestandsbeeld van betrokkene als minder psychotisch imponeert en waarbij een duidelijk verschil in presentatie wordt gerapporteerd na het toedienen van de dwangmedicatie. Daarbij is het advies gevolgd van de second opinion van de onafhankelijke psychiater om een week te wachten alvorens tot dwangmedicatie over te gaan.
3. De beoordeling
Vanwege het ingrijpende karakter van de dwangbehandeling is in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw bepaald dat de directeur, ten behoeve van zijn beslissing tot toepassing van dwangbehandeling, een verklaring van de behandelend psychiater dient over te leggen, evenals een verklaring van een psychiater die de gedetineerde met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht, maar niet bij diens behandeling betrokken was. Uit deze verklaringen dient te blijken dat de gedetineerde op wie de verklaring betrekking heeft, is gestoord in zijn geestvermogens en dat een geval als bedoeld in artikel 46d, onder a, van de Pbw, zich voordoet. In de door de directeur verstrekte inlichtingen, waaronder de schriftelijke mededeling van de beslissing a-dwangbehandeling, de verklaring van de behandelend psychiater tevens uittreksel van klagers behandelplan en de verklaring van de tweede psychiater die klager met het oog daarop klager kort tevoren heeft onderzocht, maar niet bij de behandeling betrokken was, komt het navolgende – kort en zakelijk weergegeven – naar voren. Bij klager is sprake van een paranoid psychotisch toestandsbeeld, hetgeen zich uit in paranoïdie, wanen en ontremming. Klager is op de afdeling beheersproblematische gedetineerden (BPG) geplaatst in verband met agressief gedrag jegens het personeel. Op de BPG waren sterke aanwijzingen voor een psychotisch toestandsbeeld waarbij klager aangaf in gesprek met de psychiater dat personeel vanaf het begin van zijn plaatsing onheus tegen hem zou zijn geweest. De medewerkers zouden hebben gereageerd alsof ze van tevoren allerlei informatie over klager hadden. Ze zouden voortdurend over hem praten en hem hebben uitgelachen. Ook hier was een forse paranoïdie zichtbaar waarbij klager zich in contacten met behandelaren afwerend, oninvoelbaar en niet betrouwbaar opstelde. Tevens valt op dat klager zich in gesprekken ontremd toont waarbij hij geen controle heeft over de manier waarop hij het gesprek aangaat en daarin nauwelijks te begrenzen valt. Het algemene beeld is dat klager zich zeer agressief opstelt jegens anderen, hetgeen zich onder meer uit in het bespugen van anderen en het uiten van verbale en fysieke agressie. Zo heeft klager een ander een kopstoot gegeven en heeft een medewerker in diens hand gebeten. Verder blijkt dat klager langdurig in afzondering verblijft wat deprivatie veroorzaakt. Gelet op de aard van de aan het gevaar ten grondslag liggende stoornis zijn geen alternatieven voor de noodzakelijke behandeling met een antipsychoticum. Separatie is geen adequaat alternatief voor behandeling met anti-psychotische medicatie. Van antipsychotica mag worden verwacht dat deze bijdragen aan het in ernst doen verminderen van de symptomen van de aan het gevaar ten grondslag liggende stoornis. Uit het dossier blijkt afdoende dat sprake is van het in artikel 46a van de Pbw vermelde gevaar, te weten het gevaar dat de gedetineerde een ander van het leven zal beroven of hem ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen en het gevaar dat de gedetineerde zichzelf in ernstige mate zal verwaarlozen indien een adequate en geïndiceerde psychiatrisch medicamenteuze behandeling achterwege blijft. Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de psychiaters bij klager sprake is van een psychische stoornis. Verder is voldoende aannemelijk dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de stoornis van zijn geestvermogens klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Tevens is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van de directeur om bij klager een dwangbehandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw toe te passen kan derhalve niet worden aangemerkt als onredelijk of onbillijk. In reactie op het verweer van de raadsvrouw, namelijk dat eerst gewacht dient te worden voordat de a-dwangbehandeling zal worden toegepast, terwijl dit niet is gebeurd, overweegt de beroepscommissie het volgende. Blijkens het dossier is – in navolging van hetgeen de psychiater in de second opinion heeft opgenomen – het toepassen van de a-dwangbehandeling uitgesteld. Klager is evenwel in deze periode teruggevallen in onvoorspelbaar dreigend gedrag. Hij was niet meer in contact met anderen en heeft een pen verstopt in zijn cel, hetgeen gezien kan worden als steekwapen. Gelet op deze feiten en omstandigheden is besloten om de uitgestelde a-dwangbehandeling alsnog toe te passen. De beroepscommissie zal het beroep, gelet op vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien, ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, J. Schagen MA en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris, op 25 maart 2019.
secretaris voorzitter