nummer: R-18/2429/GV
betreft: [klager] datum: 22 maart 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. J.J.H.M. de Crom, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 10 december 2018 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), alsmede van de onderliggende stukken. De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) afgewezen.
2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt – samengevat – toegelicht. Het is onduidelijk of het nalaten van het voldoen van de schadevergoedingsverplichting aan klager te wijten is. Mogelijk heeft het te maken met de overplaatsing vanuit de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught. Het niet-betalen komt in ieder geval niet voort uit onwil. Klager spant zich met zijn begeleiders in om de betalingen te hervatten. De Minister legt aan zijn beslissing ten grondslag dat onlangs een geweldsdelict heeft plaatsgevonden in detentie. Dit is echter onjuiste informatie. Voorts is klager inmiddels aangemeld voor zorg in Turkije. Klager ziet in dat hij zorg en hulp nodig heeft. Hij is nog niet in het bezit van nadere informatie hieromtrent. Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – samengevat – toegelicht. Uit de bijgevoegde stukken volgt dat klager op 1 augustus 2018 is overgeplaatst vanuit het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Vught, naar het PPC Veldzicht. De betalingsachterstand bestond al voor de overplaatsing en duurde ten tijde van het nemen van het bestreden besluit vijf maanden. Uit het advies vrijheden van de inrichting blijkt dat eenmalig een agressief incident heeft plaatsgehad tijdens een urinecontrole, waarbij klager heeft gepoogd een personeelslid te slaan. Daarbij is het vermoeden geuit dat klager de situatie niet begreep en niet kon overzien, waaruit de agressieve reactie voortkwam. Dat klager naar zeggen van zijn advocaat is aangemeld voor zorg in Turkije, laat onverlet dat niet vaststaat door wie en wanneer de zorg in Turkije wordt overgenomen vanwege het aanwezige risico op recidive. Op klagers verzoek tot strafonderbreking zijn de volgende adviezen uitgebracht. De vrijhedencommissie heeft positief geadviseerd ten aanzien van strafonderbreking. Het Openbaar Ministerie heeft aangegeven dat het niet uit te leggen is aan het slachtoffer als klager middels een strafonderbreking wordt uitgezet. Bovendien bestaat bij uitzetting de kans dat niet aan de schadevergoedingsverplichting wordt voldaan. De ernst van het feit en de hoogte van de vervangende hechtenis verzetten zich tegen het verlenen van strafonderbreking.
3. De beoordeling
Klager is een vreemdeling zonder rechtmatig verblijf in Nederland en is onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarbij een schadevergoedingsmaatregel van € 17.251,75 is opgelegd, subsidiair 121 dagen vervangende hechtenis, wegens poging tot doodslag. Aansluitend dient hij een gevangenisstraf van 120 dagen en 90 dagen te ondergaan en 8 dagen op grond van de wet Terwee. De einddatum is gesteld op 11 februari 2020. Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers verzoek om strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling. Klager behoort tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Ingevolge artikel 40a van de Regeling kan strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend. Indien een vrijheidsstraf van ten hoogste drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend nadat ten minste de helft van de straf is ondergaan. Indien een vrijheidsstraf van meer dan drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend nadat ten minste tweederde gedeelte van de straf is ondergaan. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert. Uit de toelichting op artikel 40a van de Regeling volgt dat redenen kunnen bestaan die zich tegen het verlenen van strafonderbreking kunnen verzetten. Daarbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de belangen van slachtoffers en de mate waarin de rechtsorde door het door de vreemdeling gepleegde delict was geschokt (Stcrt. 11 april 2012, 7141). Bovendien kan het feit dat een veroordeelde vreemdeling nog een schadevergoeding moet betalen aan het verlenen van strafonderbreking in de weg staan. Daarbij dient een balans te bestaan tussen de omvang van de te betalen vergoeding en de mate waarin de gevangenisstraf door de verzochte strafonderbreking zou worden verkort (RSJ 1 februari 2018, 17/3765/GV). Vaststaat dat aan klager een schadevergoedingsmaatregel is opgelegd van € 17.251,75. Het openstaande bedrag bedroeg op 22 augustus 2018 € 21.121,82. Klager heeft een betalingsregeling afgesloten voor maandelijkse termijnen van € 12,50, doch heeft hiervan slechts vier termijnen voldaan. De laatste betaling was op 7 juni 2018. Ongeacht het antwoord op de vraag wiens schuld het is dat sedertdien niet aan de betalingsregeling is voldaan, staat vast dat nog immer een groot bedrag openstaat. Er is geen sprake van een disbalans tussen de omvang van de openstaande betalingsverplichting en de mate waarin de gevangenisstraf door de verzochte strafonderbreking had kunnen worden verkort. Wat er zij van het recidiverisico, reeds gelet voornoemde omstandigheid is sprake van een contra-indicatie voor het verlenen van strafonderbreking. Dit rechtvaardigt een afwijzing van klagers verzoek tot strafonderbreking als bedoeld in artikel 40a van de Regeling. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 22 maart 2019.
secretaris voorzitter