nummer: R-18/2380/GA
betreft: [klager] datum: 20 februari 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van de locatie De Schie te Rotterdam, gericht tegen een uitspraak van 27 november 2018 van de beklagcommissie bij voormelde locatie, gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 6 februari 2019, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klagers raadsvrouw mr. J.J. Serrarens, en de heer […], (plaatsvervangend) vestigingsdirecteur bij de locatie De Schie. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie Het beklag betreft de omstandigheid dat klager tijdens het bezoek van zijn advocaat op 3 juli 2018 niet in staat was met zijn advocaat te spreken, vanwege geluidsoverlast in de naastgelegen bezoek zonder toezicht-ruimte (bzt-ruimte) (S-2018-000514). De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt – samengevat – als volgt toegelicht. De directie is bekend met het gegeven dat de bezoekafdeling aan vernieuwing toe is. De volgende acties zijn daarom ondernomen. Twee à drie jaar geleden is vloerbedekking gelegd op de bezoekafdeling. In maart of april 2018 is een traject bij het Rijksvastgoedbedrijf ingezet voor het verbouwen van de bezoekafdeling. De plannen liggen klaar en in 2019 worden de plannen uitgevoerd. Daarnaast zijn memo’s opgehangen in de bzt-ruimte met daarop het verzoek aan de gedetineerden rekening te houden met hun medegedetineerden in naastgelegen ruimtes. Al het mogelijke is gedaan om de geluidsoverlast zoveel mogelijk te beperken. Geluidsoverlast is bovendien een subjectief begrip. Van klager is bekend dat hij snel last heeft van omgevingsgeluiden en daarom soms oordopjes draagt op de afdeling. Het is lastig om aan klager een alternatief aan te bieden, omdat hij geen gebruik wil maken van een spreekkamer met opnameapparatuur. De spreekkamers zonder opnameapparatuur bevinden zich naast de bzt-ruimtes. In de inrichting geldt het beleid dat advocaten vrijelijk toegang hebben tot de inrichting om gedetineerden en advocaten altijd de mogelijkheid te bieden met elkaar te spreken. Het reserveren van bepaalde spreekkamers is daarom niet mogelijk. Voor klagers advocaat wordt incidenteel een uitzondering gemaakt. Of dat in casu is gebeurd, is niet duidelijk. Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt – samengevat – als volgt toegelicht. De directeur is verantwoordelijk voor de gebouwelijke situatie en de geluidsoverlast die als gevolg van de gebouwelijke situatie hoorbaar is in de spreekruimtes. De reeks aan klachten die in het dossier zitten illustreert dat het probleem voortduurt en dat zowel klager als zijn advocaat hinder ondervinden van het geluid uit de bzt-ruimtes. Het is niet voorstelbaar dat niet elders een bzt-ruimte kan worden gesitueerd. Op de betreffende dag is het personeel verzocht actie te ondernemen om het geluid vanuit de bzt-ruimte te beëindigen. Het personeel stelde echter dat zij de bzt-ruimte niet mochten betreden. Klagers rechts op ongestoord contact met zijn advocaat tijdens zijn advocatenbezoek op 3 juli 2018 is hierdoor geschonden.
3. De beoordeling
De klacht van klager richt zich tegen de omstandigheid dat hij tijdens het advocatenbezoek van 3 juli 2018 niet in staat was met zijn advocaat te spreken, vanwege geluidsoverlast vanuit de naastgelegen bzt-ruimte. Op grond van artikel 38, zevende lid, van de Pbw heeft de raadsman toegang tot de gedetineerde op de in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen. Op de directeur rust de plicht voldoende inspanningen te verrichten om de omstandigheden te creëren waaronder het advocatenbezoek ongestoord kan plaatsvinden. Op 3 juli 2018 hebben klager en zijn advocaat melding gemaakt van storende geluidsoverlast vanuit de naastgelegen bzt-ruimte. Het is niet gebleken dat door of namens de directeur klager en diens advocaat op 3 juli 2018 alternatieven zijn aangeboden die het ze mogelijk maakten hun gesprek op ongestoorde wijze te kunnen voeren. De directeur heeft daarom onvoldoende invulling gegeven aan zijn zorgplicht als bedoeld in artikel 38, zevende lid, van de Pbw en zijn beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met verbetering van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, drs. Selnick Marzullo en mr. A. van Waarden, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 20 februari 2019.
secretaris voorzitter