nummer: R-18/2358/GA
betreft: [klager] datum: 18 maart 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Arnhem, gericht tegen een uitspraak van 9 november 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij voormelde p.i., gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 5 maart 2019, gehouden in de p.i. Achterhoek, zijn gehoord klagers raadsvrouw mr. C.G.J.E. Lut, en namens de directeur van de p.i. Arnhem mevrouw […], juridisch medewerker. Als toehoorder was aanwezig mevrouw […], stagiaire juridisch medewerker bij de p.i. Arnhem. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter Het beklag betreft (voor zover in beroep aan de orde) de omstandigheid dat een langer verblijf van klager in de afzonderingscel wegens een aan hem opgelegde ordemaatregel afhankelijk is gesteld van het innemen van medicatie (A-2018-190). De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Aan klager is op 18 mei 2018 een ordemaatregel opgelegd van vijf dagen afzondering in een afzonderingscel, naar aanleiding van zijn gemoedstoestand. In de schriftelijke mededeling van de ordemaatregel is opgenomen dat de klager terug in zijn eigen cel geplaatst kon worden wanneer hij zijn medicatie in zou nemen en zijn gedrag correct zou zijn. Deze beslissing is genomen op grond van de overwegingen dat klager zijn hand kapot had geslagen tegen een muur, zijn cel vies was en er in zijn cel glassplinters lagen. Klager weigerde dit op te ruimen en wilde niet mee op transport om zijn hand te laten verzorgen. Hij heeft meerdere malen de mogelijkheid gekregen om rustgevende medicatie aan te nemen, maar dit telkens afgeslagen. Daarnaast is hij zowel fysiek als verbaal zeer agressief geweest naar het personeel van de inrichting. Klager heeft zich meerdere malen bijzonder grof geuit naar bepaalde personeelsleden en de directeur en hen met het leven bedreigd. Hij heeft twee bekers thee naar een personeelslid gegooid en hen uitgescholden en bedreigd. Gelet op vorenstaande was het voor de orde, rust en veiligheid binnen de inrichting van belang dat klager in afzondering bleef tot zijn gemoedstoestand stabiel genoeg was om terug te keren naar zijn eigen cel. De arts had de medicatie voorgeschreven op basis van klagers gemoedstoestand. Klager wilde bovendien zelf rustgevende medicatie. Op het moment dat de medicatie hem werd aangeboden, weigerde hij de medicatie. De beklagcommissie heeft ten onrechte overwogen dat de inname van medicatie ten grondslag ligt aan het bestreden besluit. De beëindiging van de ordemaatregel werd niet afhankelijk gesteld van de medicatie, maar van klagers gedrag. Namens klager is hierop als volgt gereageerd. Tegen klager is gezegd dat de ordemaatregel zou worden opgeheven indien hij de medicatie zou innemen. Het innemen van medicatie is in onderhavig geval als dwangmiddel gebruikt, terwijl dit een inbreuk is op de lichamelijke integriteit.
3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt voorop dat de Pbw niet voorziet in de mogelijkheid om een gedetineerde een ordemaatregel op te leggen van plaatsing in afzonderingscel en hem vervolgens te dwingen tot het innemen van medicatie. Hoewel naar aanleiding van de gekozen bewoordingen in de schriftelijke mededeling van de ordemaatregel mogelijk de indruk kon bestaan dat de ordemaatregel is opgelegd als pressiemiddel, is het naar het oordeel van de beroepscommissie - gelet op het dossier en de toelichting van de directeur ter zitting - voldoende aannemelijk geworden dat de ordemaatregel is opgelegd naar aanleiding van klagers gedrag op de afdeling en de terugkeer naar de afdeling afhankelijk is gesteld van zijn gedrag. Het beroep van de directeur wordt daarom gegrond verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, U.P. Burke en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 18 maart 2019.
secretaris voorzitter