Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/2344/TA, 11 maart 2019, beroep
Uitspraakdatum:11-03-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:           R-18/2344/TA

betreft: [klager] datum: 11 maart 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.J. van Galen, namens  […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 22 november 2018 van de beklagcommissie bij FPC De Rooyse Wissel te Venray, verder te noemen de inrichting, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De beroepscommissie heeft het hoofd van de inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. S.J. van Galen om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de weigering van 19 april 2018 om klager aangifte te laten doen bij de politie tegen twee personeelsleden (RV 2018-259). De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De initiële klacht betrof de separatie van klager omdat hij aangifte wilde doen. De beklagcommissie heeft onvoldoende onderzoek gedaan naar het standpunt van klager en meer waarde gehecht aan de ontkennende verklaring van de inrichting dan aan de belastende verklaring van klager. Er is wel degelijk te veel tijd overheen gegaan voordat klager de politie kon spreken. Hij heeft onredelijk veel moeite moeten doen om dit gedaan te krijgen. Het is niet aan de inrichting om te bepalen of zijn beslissing aangifte te doen al dan niet impulsief is. Doordat klager zich meermaals moest verantwoorden en uitgebreid in gesprek moest met de inrichting over zijn wens de politie te spreken, is hij belemmerd in het doen van aangifte. Zijn recht ex artikel 38, vierde lid, van de Bvt is geschonden. Hij heeft niet direct toestemming gekregen. Klager wil gehoord worden door de beroepscommissie indien dit nodig wordt geacht. Het hoofd van de inrichting heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De separatie van klager had te maken met de toenemende ontregeling en onrust van klager en had niet te maken met zijn wens om aangifte bij de politie te doen. De inrichting volgt klager niet in zijn redenering dat er te veel tijd overheen is gegaan voordat hij de politie kon spreken en klager onredelijk veel moeite heeft moeten doen om dit gedaan te krijgen. Dit blijkt niet uit de uitspraak van de beklagcommissie. De inrichting wil graag met een patiënt die aangifte wil doen in gesprek, zeker als wordt ingeschat dat het een impulsieve beslissing is. Dit is iets anders dan een voorwaarde waaraan voldaan moet zijn alvorens contact met de politie zou kunnen plaatsvinden. Als een patiënt de politie wil bellen om aangifte te doen en niet ingaat op het verzoek van de inrichting om voorafgaand hierover een gesprek te voeren, dan zal de patiënt dezelfde dag in de gelegenheid gesteld worden om de politie te bellen. Het hoofd van de inrichting verwijst naar een eerdere uitspraak van de beroepscommissie (RSJ 28 juli 2011, 11/522/TA). Het hoofd van de inrichting bestrijdt dat klager zich meermaals moest verantwoorden en uitgebreid in gesprek moest gaan over de wens om de politie te spreken.

3.         De beoordeling

De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen en wijst het verzoek van klager hem te horen af. Op grond van artikel 56, eerste lid, van de Bvt kan een verpleegde beklag doen over de in dat artikel genoemde beslissingen van het hoofd van de inrichting. De beroepscommissie is op grond van de stukken van oordeel dat hiervan geen sprake is. De omstandigheid dat er volgens klager veel tijd overheen is gegaan voordat hij de politie kon spreken, betekent nog niet dat moet worden uitgegaan van een beslissing die een beperking inhoudt van het contact met een geprivilegieerde instantie noch van een beslissing waarbij klager is geschonden in enig recht. De beroepscommissie zal daarom de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.M.  Maanicus, voorzitter, mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne en mr. drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 11 maart 2019

 

secretaris         voorzitter

Naar boven