Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/2341/GA, 19 februari 2019, beroep
Uitspraakdatum:19-02-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-18/2341/GA

betreft: [klager]            datum: 19 februari 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. W.B.O. van Soest, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 12 november 2018 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Alphen,  alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 6 februari 2019, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is gehoord de heer […], namens de directeur van de p.i. Alphen. Klager en zijn raadsman mr. W.B.O. van Soest hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:          

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft:

AR 2018/573: een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, omdat klager heeft geweigerd mee te werken aan de uitvoering van een urinecontrole; AR 2018/577: een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens het uiten van verbale agressie jegens personeel en AR 2018/597: de degradatie van klager naar het basisprogramma. De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. AR 2018/573: De straf is opgelegd terwijl klager meermaals heeft aangegeven dat hij moeite heeft met urineren. Dit probleem is bekend bij de medische dienst. Door het provocerende gedrag van de bewaarders was klager niet in staat te urineren. Een personeelslid heeft daarenboven toegegeven dat hij de procedure anders heeft laten lopen dan normaal door klager te laten urineren terwijl klager zijn broek gespannen moest houden ter hoogte van zijn knieën, waardoor urineren onmogelijk is. Hij wordt gestraft voor iets dat hij zelf niet in de hand heeft. De straf is daarom disproportioneel en onredelijk. AR 2018/577: Klager heeft zijn welgemeende excuses aangeboden aan het desbetreffende personeelslid. De opgelegde straf is daarom disproportioneel. AR 2018/597: Klager is onterecht en disproportioneel gestraft voor de voorgaande twee gedragingen en daarom kan de motivering van de degradatiebeslissing niet in stand blijven. De degradatie is een onterechte, dubbele bestraffing. De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. AR 2018/573: Toen bleek dat klager niet kon urineren, is hij in een afzonderingscel geplaatst. In het algemeen geldt dat een gedetineerde op een bel kan drukken en dat vervolgens een personeelslid komt om toezicht te houden op het urineren. In dit geval was er op het moment dat klager belde een calamiteit, was er geen personeel beschikbaar om naar de cel van klager te gaan en heeft klager geürineerd zonder dat daar een personeelslid bij aanwezig was. Klager heeft voldoende tijd gekregen om te urineren. Van medische belemmeringen was, zo bleek uit navraag bij de medische dienst, geen sprake. AR 2018/577 en AR 2018/597: De directeur persisteert bij het standpunt zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie.

3.         De beoordeling

AR 2018/573

Klager heeft een disciplinaire straf gekregen wegens de weigering om mee te werken aan een urinecontrole. Op grond van artikel 3, derde lid van de Regeling Urinecontrole penitentiaire inrichtingen (hierna de Regeling) urineert de gedetineerde onder direct visueel toezicht van een ambtenaar of medewerker in een daartoe aan hem verstrekte opvangbeker. Ingevolge artikel 3, vierde lid, van de Regeling wordt de gedetineerde die niet direct tot afgifte van de urine in staat is, gedurende een periode van vier uur alsnog in de gelegenheid gesteld onder direct visueel toezicht urine af te staan. De gedetineerde verblijft gedurende deze periode bij voorkeur in een ruimte waarin geen mogelijkheden aanwezig zijn de resultaten van de analyse te beïnvloeden. Indien de gedetineerde na het verstrijken van de in artikel 3, vierde lid, gestelde termijn van vier uur nog geen urine heeft afgestaan, wordt dit op grond van artikel 8, tweede lid, van de Regeling gelijkgesteld met een weigering medewerking te verlenen aan de urinecontrole. Blijkens de toelichting op dit artikel van de Regeling moet een gedetineerde, bijzondere medische omstandigheden daargelaten, in staat worden geacht om binnen een periode van vier uur urine te produceren. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting volgt dat klager om 7:45 uur in de gelegenheid is gesteld urine af te staan, maar dat hij daartoe op dat moment niet in staat was. Om 8:00 uur lukte het wederom niet en is klager overgebracht naar een afzonderingscel. Tijdens zijn verblijf in een afzonderingscel moest klager op enig moment urineren, maar kwam er ondanks zijn oproep geen personeelslid. Vervolgens heeft hij geürineerd, maar niet in het bijzijn van een personeelslid. De directeur heeft toegelicht dat het personeel vanwege een calamiteit op dat moment niet beschikbaar was. Toen klager om 13:40 uur weer in de gelegenheid werd gesteld te urineren, was hij daartoe niet (langer) in staat. De beroepscommissie begrijpt dat het gelet op een calamiteit niet mogelijk was een personeelslid visueel toezicht te laten houden op het afgeven van urine, maar is van oordeel dat het niet kunnen afstaan van urine onder toezicht onder deze omstandigheden niet aan klager mocht worden tegengeworpen. Dat klager enige tijd later nogmaals in de gelegenheid is gesteld te urineren, doet daaraan niet af. Daarom moet de beslissing om aan klager een disciplinaire straf op te leggen als onredelijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 52,50 (7 x € 7,50).

AR 2018/577

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

AR 2018/597

Op grond van artikel 1d van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) besluit de directeur over promotie en degradatie van een gedetineerde. Op grond van artikel 1d, derde lid, van de Regeling kan de directeur besluiten tot degradatie indien de gedetineerde, die is gepromoveerd, op een van de onderdelen van goed gedrag verzaakt. De directeur dient voorafgaande aan een beslissing over degradatie een belangenafweging te maken. Bij die belangenafweging dient de directeur het ‘oranje-gedrag’ dan wel het ‘rode gedrag’ van de gedetineerde af te zetten tegen het structurele gedrag, waaronder al het ‘groene gedrag’, van de gedetineerde en uit die belangenafweging dient duidelijk te blijken waarom het ‘oranje gedrag’ dan wel ‘rode gedrag’ van de gedetineerde, bezien in het licht van het uitgangspunt van het DBT dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun re-integratie, dient te leiden tot degradatie. Die belangenafweging dient, vanwege de ingrijpende gevolgen van die beslissing voor de gedetineerde, maar ook vanwege de toetsbaarheid van die beslissing achteraf door de beklag- en beroepscommissie, inzichtelijk te zijn en schriftelijk te worden vastgelegd. Aan de beslissing tot degradatie heeft de directeur twee disciplinaire straffen ten grondslag gelegd waaronder de disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, omdat klager heeft geweigerd mee te werken aan de uitvoering van een urinecontrole. Het beklag gericht tegen deze laatste beslissing zal door de beroepscommissie (alsnog) gegrond worden verklaard (AR 2018/573). Nu deze grondslag van de degradatiebeslissing is komen te vervallen, berust de degradatiebeslissing enkel op de disciplinaire straf die is opgelegd wegens verbale agressie (AR 2018/577). Een enkel strafwaardig feit kan in beginsel geen zelfstandige grond voor degradatie zijn. Omstandigheden die in dit geval tot een ander oordeel moeten leiden zijn niet gesteld of gebleken. De aan de degradatiebeslissing ten grondslag liggende belangenafweging van de directeur voldoet naar het oordeel van de beroepscommissie daarom niet aan de daaraan te stellen eisen en kan de bestreden beslissing niet dragen. Het beroep van klager zal gegrond worden verklaard en de beroepscommissie zal aan klager een financiële tegemoetkoming van € 30,= toekennen.

4.         De uitspraak

AR 2018/573: De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 52,50.AR 2018/577: De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie. AR 2018/597: De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 30,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, drs. Selnick Marzullo en mr. A. van Waarden, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 19 februari 2019.

 

secretaris        voorzitter

           

 

Naar boven