nummer: R-18/2291/GA
betreft: [klager] datum: 25 maart 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel, gericht tegen een uitspraak van 21 november 2018 van de beklagcommissie bij de p.i. Krimpen aan den IJssel, gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De beroepscommissie heeft klager alsmede zijn raadsman in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en de directeur om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing van 28 mei 2018 tot afwijzing van klagers verzoek tot algemeen verlof (IJ-2018-000422). De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft zijn beroep - samengevat - als volgt toegelicht. Uit vaste jurisprudentie van de beroepscommissie volgt dat enkel een openstaande strafzaak onvoldoende grond vormt voor afwijzing van een verlofaanvraag. Dat is anders indien aannemelijk is dat de behandeling van de openstaande zaak voor de einddatum van de detentie zal plaatsvinden en dat zodanige uitspraak zal volgen dat daarmee de einddatum zal verschuiven. Naar aanleiding van de verlofaanvraag van klager is gebeld met het Gerechtshof. Verteld werd dat deze strafzaak gekoppeld is aan een herroeping van een voorwaardelijke invrijheidsstelling van 487 dagen en dat deze zaak op 17 augustus 2018 inhoudelijk zal worden behandeld. Op dat moment was het aannemelijk dat de einddatum van klager onzeker was en zou kunnen verschuiven. Dat de zitting op 17 augustus 2018 niet is doorgegaan, was niet bekend ten tijde van het nemen van het bestreden besluit. Het risico van maatschappelijke onrust is bovendien voldoende aangetoond. Uit het reclasseringsadvies blijkt immers dat klager meerdere trajecten negatief zijn veroordeeld. Daarbij is klager vaak veroordeeld en meermaals gerecidiveerd tijdens een proeftijd, waardoor het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. De stelling van klager dat hij ten onrechte in de Top 60 in de gemeente Gouda is geregistreerd, heeft klager niet met stukken onderbouwd. Nu dit gegeven ten tijde van het nemen van het bestreden besluit was geregistreerd in het reclasseringsdossier is de beslissing, mede bezien in het licht van klagers sociale achtergrond en negatieve netwerk dat zich in Gouda bevindt, op goede gronden genomen. Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht. Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht. De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.De reclassering ziet problemen bij klager op verschillende leefgebieden en heeft de kans op recidive inschat als hoog. Er is sprake van een instabiele sociaalmaatschappelijke situatie en er is sprake van een pro-criminele levensstijl. Hiernaast is er sprake van een gebrek aan voldoende coping vaardigheden en zijn er aanwijzingen voor een gebrekkig probleembesef. Klager is veelvuldig veroordeeld en hij is meermaals gerecidiveerd tijdens een proeftijd. De reclassering adviseert daarom een (ambulante) behandeling bij een forensische psychiatrische polikliniek en een traject gericht op begeleid wonen. De vrijhedencommissie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
3. De beoordeling
Klager onderging een gevangenisstraf van vijftien maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk, waarbij ook een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van twee weken ten uitvoer is gelegd. Op 28 december 2018 is klager in vrijheid gesteld. Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf. Op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) komt een gedetineerde in aanmerking voor algemeen verlof wanneer zijn strafrestant nog ten minste drie maanden en ten hoogste een jaar bedraagt. Blijkens de toelichting bij dit artikel mag een gedetineerde, om in aanmerking te kunnen komen voor algemeen verlof, niet verwikkeld zijn in gerechtelijke procedures op grond waarvan de oorspronkelijke ontslagdatum nog zou kunnen verschuiven. De directeur dient, gelet op de toelichting bij artikel 14 van de Regeling, te onderzoeken of de einddatum van de detentie door een openstaande (straf)zaak nog kan verschuiven. Uit het dossier en de toelichting van de directeur volgt dat naar aanleiding van de verlofaanvraag navraag is gedaan bij het Gerechtshof Amsterdam ten aanzien van de openstaande strafzaak. Hieruit is gebleken dat de inhoudelijke behandeling gepland stond 17 augustus 2018 en aan die strafzaak een herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling van 487 dagen gekoppeld was. De beroepscommissie overweegt dat de directeur ten tijde van het nemen van het bestreden besluit uit mocht gaan van deze informatie. Dat de zitting van 17 augustus 2018 uiteindelijk geen doorgang heeft gevonden, doet daaraan niet af. Gelet op het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de directeur uit de op 28 mei 2018 bekende feiten en omstandigheden in redelijkheid heeft kunnen afleiden dat aannemelijk was dat de nog openstaande strafzaak zou kunnen leiden tot een verschuiving van klagers oorspronkelijke einddatum en kon het verzoek gelet op artikel 14, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling in redelijkheid worden afgewezen. Bovendien blijkt uit het reclasseringsadvies van 23 mei 2018 dat de reclassering bij klager problemen ziet op verschillende leefgebieden en daarom het risico op recidive hoog acht. Zij adviseert daarom een (ambulante) behandeling bij een forensische psychiatrische polikliniek. Voornoemde omstandigheden vormen tevens een contra-indicatie voor verlofverlening. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 25 maart 2019.
secretaris voorzitter