Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/2100/GB, 25 maart 2019, beroep
Uitspraakdatum:25-03-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-18/2100/GB

Betreft:            […]      datum: 25 maart 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van  […], verder te noemen klager,  gericht tegen een op 17 oktober 2018 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,  en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot deelname aan een penitentiair programma (p.p.) afgewezen.

2.         De feiten

Klager is sinds 27 februari 2012 gedetineerd. Zijn eerdere deelname aan een p.p. is op 30 april 2018 beëindigd, waarna hij in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein verbleef. Vanuit deze inrichting is hij wederom geselecteerd voor deelname aan een p.p. Op 8 januari 2019 is het programma aangevangen en is klager administratief ondergebracht bij de EMD Nieuwegein.

3.         De standpunten

3.1.      Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Blijkens de wet en de wetsgeschiedenis vormt klagers eigen veiligheid geen grond voor weigering van deelname aan een p.p. De Staat is verantwoordelijk voor de veiligheid van ieder individu. Bovendien is er geen sprake geweest van dreiging richting klager. Dat heeft het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP) in april 2018 ook verklaard. Het nieuwe GRIP-rapport c.q. het informatierapport dreiging (IRD) van de politie Midden-Nederland is tot stand gekomen op basis van dezelfde informatie die de selectiefunctionaris had toen hij het bezwaar tegen de beëindiging van het (vorige) p.p. gegrond verklaarde. Klager heeft tijdens 26 verloven in het kader van zijn verblijf in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) en gedurende zijn eerdere deelname aan een p.p. zonder problemen op het opgegeven verlofadres verbleven. De slachtoffers en nabestaanden waren ook toen op de hoogte van klagers verblijf daar, want de beleidsregels van het Openbaar Ministerie (OM) schrijven voor dat zij op de hoogte worden gesteld van waar en wanneer klager vrijheden geniet. De politie en de reclassering hebben dit adres – ook na het nieuwe GRIP-rapport – goedgekeurd. Klager heeft tegen de reclassering gezegd dat er zich altijd een dreiging kan voordoen, omdat hij in 2012 iemand heeft doodgeschoten. Uit onderzoek bleek vervolgens dat geen sprake was van een dreiging, maar toch wordt dat vermeld. Klagers beklag tegen de ordemaatregel tot terugplaatsing om dezelfde reden is door de beklagcommissie gegrond verklaard. Klagers recidiverisico wordt ingeschat als laag. Het OM heeft positief geadviseerd ten aanzien van klagers verzoek. Het heeft vanaf het indienen van het beroep nog twee maanden geduurd voordat alsnog is beslist tot toewijzing van klagers verzoek. Klagers detentiefasering heeft sinds april 2018 ernstige vertraging opgelopen. Verzocht wordt daarom een tegemoetkoming toe te kennen. Klager heeft in elk geval sinds de gegrondverklaring van zijn bezwaar op 13 augustus 2018 ten onrechte niet deelgenomen aan een p.p. Volgens de standaardtegemoetkomingen zou klager een bedrag van € 75,= per maand toekomen, maar omdat zijn detentiefasering al vanaf april 2018 vertraging heeft opgelopen, hij daardoor zijn baan is kwijtgeraakt en problemen heeft gekregen met de gemeente en zijn huisbaas, komt hij in aanmerking voor een tegemoetkoming van € 100,= per maand, oftewel € 500,=.

3.2.      De selectiefunctionaris heeft daarop als volgt gereageerd. Klager neemt inmiddels deel aan een p.p. Er bestaat aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen voor de periode tussen de negatieve beslissing van 17 oktober 2018 en de positieve beslissing van 18 december 2018. Klager heeft echter zelf aangegeven dat er zaken rond zijn veiligheid zouden spelen. Naar aanleiding van een politierapport is klagers deelname aan het p.p. op 30 april 2018 beëindigd. Het bezwaar daartegen is op 13 augustus 2018 gegrond verklaard, waarna zo spoedig mogelijk adviezen zijn opgevraagd. Daarop is het verzoek wederom afgewezen. Er is tussentijds steeds geen beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar.

4.         De beoordeling

4.1.      Klager neemt sinds 8 januari 2019 deel aan een p.p. In beginsel zou hij daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beroep, omdat daarmee het belang aan het beroep is komen te ontvallen. Nu in beroep echter is verzocht aan klager een tegemoetkoming toe te kennen, zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen.

4.2.      Klager nam tot 30 april 2018 (probleemloos) deel aan een p.p. en sinds 9 januari 2019 wederom. Gesteld noch gebleken is dat zich in de periode daartussen incidenten hebben voorgedaan. Er was kennelijk slechts sprake van een opmerking van klager richting de reclassering die leidde tot nader onderzoek omtrent gevaar voor klager bij verblijf op het verlofadres. De beroepscommissie begrijpt dat nader onderzoek is gedaan. Gevaar voor klager kan – anders dan de raadsman stelt – namelijk in de weg staan aan het verlenen van vrijheden op een bepaald adres (vgl. artikel 4, onder h., van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting).

4.3.      Het is evenwel onbegrijpelijk dat het nadere onderzoek (pas) op 13 augustus 2018 leidde tot gegrondverklaring van het bezwaar tegen de beëindiging van het p.p. en dat vervolgens op 17 oktober 2018 alsnog is beslist tot afwijzing van klagers verzoek en – zonder dat gebleken is van nieuwe informatie – op 18 december 2018 tot toewijzing van klagers verzoek. Het OM, de reclassering en de politie adviseerden steeds positief ten aanzien van het verlof(adres). De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren. Nu de selectiefunctionaris niet meer kan worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen, ziet de beroepscommissie aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Voor de bepaling van de hoogte daarvan overweegt zij als volgt.

4.4.      Klager heeft op 2 mei 2018 bezwaar ingediend tegen de beslissing tot beëindiging van zijn deelname aan een p.p. Hierop had binnen zes weken beslist moeten worden, dus uiterlijk op 13 juni 2018. Gelet hierop en op het onder 4.3. overwogene, moet het ervoor worden gehouden dat klager van 13 juni 2018 tot 9 januari 2019 ten onrechte niet heeft deelgenomen aan een p.p. Voor deze periode zal hem een tegemoetkoming worden toegekend. De beroepscommissie ziet geen reden om af te wijken van de standaardtegemoetkomingen die zij hanteert, omdat deze niet dienen als schadevergoeding en de gestelde omstandigheden bovendien niet zijn onderbouwd. Zij zal aan klager een tegemoetkoming toekennen van € 525,= (zevenmaal € 75,=).

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 525,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van P. de Vries, secretaris, op 25 maart 2019.

 

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven