Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/2004/GB, 12 maart 2019, beroep
Uitspraakdatum:12-03-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-18/2004/GB

Betreft:            [Klager]           datum: 12 maart 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.A. Lubbers, namens  [Klager], verder te noemen klager,  gericht tegen een op 17 oktober 2018 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,  en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Klager is, bijgestaan door zijn raadsman mr. L.J.B.G. van Kleef, op 31 januari 2019 door een lid van de Raad gehoord. Voorts zijn namens de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister) mevrouw […] en mevrouw […] gehoord. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De selectiefunctionaris heeft op 17 oktober 2018 beslist tot verlenging van klagers plaatsing in de extra beveiligde inrichting (EBI) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught.

2.         De feiten

Klager is sinds 22 maart 2018 gedetineerd. Hij verbleef in het huis van bewaring (h.v.b.) van de p.i. Vught. Op 10 april 2018 is hij in de EBI geplaatst, waar een regime van beperkte gemeenschap, alsmede een individueel regime geldt. Klager is hiertegen in beroep gegaan. Het beroep is gegrond verklaard op grond van een motiveringsgebrek waarbij de selectiefunctionaris is opgedragen een nieuwe beslissing te nemen (RSJ 3 september 2018, R-404). De selectiefunctionaris heeft op 17 september 2018 een nieuwe beslissing genomen, waartegen eveneens beroep is ingesteld. Dit beroep is ongegrond verklaard (RSJ 14 februari 2019, R-18/1647/GB).

3.         De standpunten

3.1.      Door en namens klager is het beroep als volgt – kort en zakelijk weergegeven –  toegelicht. Eerder heeft de beroepscommissie overwogen dat de beslissing van de selectiefunctionaris onvoldoende is gemotiveerd (RSJ 3 september 2018, R-404). De situatie is momenteel niet anders dan toen. De informatie van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) biedt geen nieuwe aanknopingspunten om een verlenging van klager in de EBI te rechtvaardigen. De informatie wordt slechts uitgemolken. Er is geen actuele en concrete informatie beschikbaar dat sprake zou kunnen zijn van ontvluchting. Er is veel speculatie. De rol die klager zou hebben in de zogenaamde ‘Mocro-oorlog’, wordt aangedikt. Klager zit samen met iemand anders uit de Mocro-oorlog in de EBI. Gezegd wordt dat zij ‘vijanden’ van elkaar zijn. In werkelijkheid doen zij veel dingen samen, zoals gezamenlijk koken. Daarnaast is geen onderzoek gedaan of klager elders geplaatst kan worden. Er wordt slechts gezegd dat niet valt uit te sluiten dat als klager ergens anders zal worden geplaatst, het mogelijk is dat klager daar contacten opdoet die ervoor kunnen zorgen dat een risico zou kunnen ontstaan. Het is allemaal erg onduidelijk en vaag. De selectiefunctionaris stelt ook dat de aanklacht tegen klager wordt uitgebreid. Het voorgaande zegt evenwel niets over het verhoogde vluchtrisico. Dat risico volgt niet uit de uitbreiding van de aanklacht. De raadsman heeft contact met de officier van justitie gehad. De officier van justitie heeft te kennen gegeven dat een rechtshulpverzoek uitgaat en dat er door het rechtshulpverzoek zaken bijkomen. Als dit gebeurt, kan aan klager een levenslange gevangenisstraf worden opgelegd. In zijn algemeenheid kan gezegd worden dat diverse gedetineerden een levenslange straf uitzitten buiten de EBI. Dus het gegeven dat de klacht kan worden uitgebreid, is geen argument om het vluchtrisico aan te nemen. Bovendien ziet de uitbreiding op de voorbereidingshandelingen van moord of uitlokking van een liquidatie. Wat dat precies inhoudt, is eveneens onduidelijk. De officier van justitie wil, dus niet kan, hier geen duidelijkheid over geven.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. In het rapport van 21 maart 2018 opgemaakt door het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP) wordt onder meer gerapporteerd over het onderzoek dat is gestart naar aanleiding van onder andere de informatie van het TCI. In de informatie van het TCI wordt gesteld dat op zeer korte termijn zes liquidaties zouden plaatsvinden en dat klager als opdrachtgever wordt genoemd, dat klager deel zou uitmaken van de Mocro-oorlog, dat klager als zeer vluchtgevaarlijk wordt gezien gebaseerd op de vergaande afscherming van zijn identiteit voor politie en justitie bij het uitvoeren van handelingen en dat klager beschikt over valse legitimatiebewijzen en beschikt over geld, macht en middelen om lange tijd onder de radar van de autoriteiten te blijven. Tevens blijkt uit het rapport dat een liquidatiegevaar dreigt voor klager afkomstig van zowel mensen uit de eigen organisatie als van de tegenpartij. In het nieuwe GRIP-rapport van 14 september 2018 wordt een en ander geconcretiseerd. Zo heeft klager een leidinggevende rol binnen het criminele samenwerkingsverband dat zich bezighoudt met het witwassen van vele miljoenen euro’s, afkomstig uit de internationale handel in verdovende middelen en de liquidaties waar klager van verdacht wordt betrokken bij te zijn. Uit de luxueuze levensstijl blijkt dat klager over afdoende macht en middelen beschikt. Ook blijkt dit uit het bedrag dat beschikbaar was om zijn uitlevering tegen te houden en de genoemde c.q. betaalde bedragen voor opdrachten tot liquidatie. Klager zou verder contact hebben gehad met verschillende gedetineerden die de afgelopen jaren zijn geliquideerd. Uit het rapport blijkt verder dat het Openbaar Ministerie (OM) de verdenkingen jegens klager op korte termijn gaat uitbreiden, omdat klager wordt verdacht van het geven van opdrachten tot liquidaties. Ook blijkt dat de concrete dreiging op het leven van klager alleen maar zal toenemen, wanneer de verdenking openbaar wordt dat hij zich actief heeft beziggehouden met het geven van opdrachten tot liquidaties. Ten slotte blijkt uit dit rapport dat er personen zijn die er veel voor over hebben om klager op vrije voeten te krijgen en dat dit belang alleen maar sterker wordt bij dreiging van een oplopende gevangenisstraf. Inmiddels heeft de rechter op 12 december 2018 de uitbreiding van de tenlastelegging toegewezen. Klager wordt verdacht van het geven van leiding aan een criminele organisatie met als oogmerk witwassen, wapenbezit en moord c.q. liquidaties. Dit is van belang voor de strafmaatbepaling. Daarbij heeft het OM ter zitting meegedeeld dat het ernaar uitziet dat het OM de verdenkingen tegen klager kan uitbreiden met het medeplegen dan wel uitlokken van moord. Het onderzoek naar deze verdenkingen is nog niet gereed en zal zich de komende maanden nog voortzetten. Om klager hiervoor te kunnen vervolgen zal eerst aanvullende toestemming aan Chili moeten worden gevraagd. Klager stelt zich op het standpunt dat de verdenking dat hij onderdeel uitmaakt van de Mocro-oorlog en het risico loopt te worden geliquideerd, geen rol speelt in het strafproces. Verder stelt klager dat de verdenkingen waarop het vluchtgevaar is gebaseerd in strijd is met de onschuldpresumptie. De selectiefunctionaris kan niet treden in de strafzaak of de beoordeling van de strafzaak. Dat is voorbehouden aan het OM en de strafrechter. Voor de selectiefunctionaris is de informatie van het GRIP en de officier van justitie wel van belang. Bij het plaatsen van een gedetineerde in de EBI gaat het om een risico-inschatting met betrekking tot het vluchtrisico en het maatschappelijke risico. Niet is vereist dat sprake is van daadwerkelijk aanwijsbare handelingen van klager of derden dat een ontvluchtingspoging wordt voorbereid. De informatie op grond waarvan in casu het risico wordt ingeschat is actueel, concreet en deels nieuw. Uit de stukken valt af te leiden dat klager ervan verdacht wordt leider te zijn van een crimineel samenwerkingsverband en deel uit te maken van de Mocro-oorlog. Verder is er de (inmiddels toegewezen) uitbreiding van de tenlastelegging met moord/liquidaties, de omstandigheid dat de verdenkingen tegen klager verder kunnen worden uitgebreid, het maatschappelijk belang in termen van maatschappelijke onrust veroorzaakt door de liquidaties in de Mocro-oorlog en het liquidatiegevaar dat voor klager dreigt. Op grond van al deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is het verblijf van klager in de EBI met het besluit van 17 oktober 2018 voor de eerste maal verlengd. Plaatsing van klager in een reguliere inrichting met GVM-maatregelen kan, gelet op de middelen en macht waarover klager beschikt, het risico op ontvluchting of mogelijk voortgezet crimineel handelen niet wegnemen, omdat klager derden kan inschakelen. Deze risico’s kunnen om dezelfde reden evenmin in een BPG-regime worden ondervangen. Bovendien hoort klager daar gedragsmatig niet thuis. Plaatsing in de EBI is nog steeds proportioneel en nodig. Door verlenging van het verblijf van klager in de EBI kunnen de gedragingen, uitlatingen en contacten van klager optimaal worden gemonitord. Daarmee kan ook het mogelijk voortzetten van of deelnemen aan een samenwerkingsverband dat het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft, worden voorkomen.  Nu klager op grond van het vorenstaande een actueel extreem vluchtrisico en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt in de zin van artikel 6, onder a en b van de Regeling, daarbij sprake is van liquidatiegevaar en alleen plaatsing in de EBI volstaat om deze risico’s uit te sluiten, verzoekt de selectiefunctionaris het beroep gericht tegen de eerste verlenging van de EBI-plaatsing ongegrond te verklaren.

4.         De beoordeling

4.1.      De EBI is aangewezen als huis van bewaring en gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.

4.2.      Ingevolge artikel 6 van de Regeling kunnen in de EBI gedetineerden worden geplaatst die:

a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of:

b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is;

c. een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van aanwijzingen van voortgezet crimineel handelen.

4.3.      Artikel 26 van de Regeling noemt de voorwaarden die in acht dienen te worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in de EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.4.      De beroepscommissie heeft eerder beslist dat de beslissing van de selectiefunctionaris klager in de EBI te plaatsen, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. De beroepscommissie overwoog daartoe als volgt (RSJ 14 februari 2019, R-18/1647/GB): “Uit de aan het dossier toegevoegde rapportage van het GRIP van 14 september 2018 volgt dat, hoewel er op dit moment geen actuele concrete informatie is dat klager zal ontvluchten tijdens klagers detentie in Nederland, de ernst en waarschijnlijkheid zijn toegenomen. Dat op dit moment sprake is van een extreem vluchtrisico is naar het oordeel van de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden op grond van de omstandigheid dat klager over geld, macht en middelen beschikt om hulp te kunnen organiseren bij een mogelijke ontvluchting en het lange tijd onder de radar te blijven, volgens informatie kan beschikken over valse legitimatiebewijzen en over een huis in Dubai zou beschikken, een en ander in onderling verband en samenhang bezien. Voorts heeft klager zes advocaten ter beschikking gehad om uitlevering aan Nederland te voorkomen. Bovendien acht de beroepscommissie van belang te letten op de informatie over het verloop van de zogenoemde Mocro-oorlog en de daarin plaatsgevonden liquidaties, kennelijk telkens met het oogmerk van collusie door het doen verdwijnen van mogelijke belastende getuigen of hen onder druk te zetten, in het kader waarvan klager zowel opdrachtgever als -na ontvluchting- slachtoffer zou kunnen zijn. Uit al het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is naar het oordeel van de beroepscommissie aannemelijk geworden dat ook sprake is van een onaanvaardbaar maatschappelijk risico bij klager in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, als bedoeld in artikel 6 onder a van de Regeling.”

4.5.      Deze feiten en omstandigheden gelden onverkort in onderhavige verlengingsbeslissing. Uit het dossier blijkt dat momenteel nog steeds sprake is van een extreem vluchtrisico. De beroepscommissie slaat hierbij voornamelijk acht op het relevante en actuele gegeven dat klager beschikt over afdoende geld, macht en middelen waarmee hij hulp kan organiseren bij een mogelijke ontvluchting en hij een lange tijd onder de radar kan blijven. Het plaatsen in een ander regime behoort, op basis van de informatie zoals deze blijkt uit het dossier en hetgeen de selectiefunctionaris ter zitting heeft aangevoerd, niet tot de mogelijkheden. Door verlenging van het verblijf in de EBI kunnen gedragingen, uitlatingen en contacten van klager optimaal worden gemonitord. Hiermee wordt het risico op vluchtgevaar zoveel mogelijk beperkt en is de verlenging derhalve (nog steeds) proportioneel. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan dan ook, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en in onderling verband en samenhang bezien, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris, op 12 maart 2019.                 

        

    secretaris         voorzitter

 

 

 

Naar boven