Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1528/TA, 20 maart 2019, beroep
Uitspraakdatum:20-03-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-18/1528/TA

betreft: [klager]           datum: 20 maart 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. S. Marjanović namens  […], verder te noemen klager,  gericht tegen een uitspraak van 6 augustus 2018 van de beklagcommissie bij FPC Oostvaarderskliniek te Almere, verder ook te noemen de inrichting, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 1 maart 2019, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad zijn gehoord de kantoorgenoot van klagers raadsvrouw mr. F.P. Holthuis en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting […], jurist bij FPC Oostvaarderskliniek. Klager is niet ter zitting verschenen. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de oplegging van een begeleidingskaart/afdelingsarrest op 21 april 2018 tot 1 mei 2018 en de daaruit voortvloeiende verdere beperkingen (klachtnummer OV 2018-91). De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is ten onrechte een begeleidingskaart, een beperking van zijn bewegingsvrijheid in de zin van artikel 33 Bvt, opgelegd. Er was al een begeleidingsplan van kracht naar aanleiding van softdrugsgebruik. De begeleidingskaart lijkt deel uit te maken van het begeleidingsplan. Bij onderzoek in de tuin zijn drugs gevonden. Bedoeling van het begeleidingsplan was om niet terug te vallen in het gebruik van softdrugs. Nu er al een begeleidingsplan gold, was het niet noodzakelijk om ook nog een beperking in de zin van artikel 33 Bvt op te leggen. De minder vergaande beperking van het begeleidingsplan volstond. Het afdelingsarrest heeft te lang geduurd. Niet voldaan is aan de eisen van proportionaliteit. Een direct na de oplegging van de begeleidingskaart afgenomen urinecontrole was negatief. Voorts heeft de medeverpleegde Van der S. verklaard dat de gevonden drugs van hem waren. De beklagcommissie heeft ten onrechte Van der S. niet gehoord. Er is geen reden om te twijfelen aan de verklaring van Van der S. Een schriftelijke verklaring van de medeverpleegde is overgelegd. Los van de verklaring van de medeverpleegde was er onvoldoende verdenking jegens klager om de hem opgelegde maatregel te kunnen rechtvaardigen. Klager is eerst gezegd dat gezien zou zijn dat de medeverpleegde klager een stukje hasj heeft gegeven. Pas later is gesteld dat gezien zou zijn dat klager de medeverpleegde iets zou hebben gegeven dat door de medeverpleegde is begraven in de tuin. De beklagcommissie heeft ten onrechte niet meegewogen dat klager in het kader van het afdelingsarrest nog verdere beperkingen zijn opgelegd, te weten: een algeheel verbod om zich te begeven in de tuin en de kerkdiensten bij te wonen. Dit is onredelijk en onbegrijpelijk. Vooral omdat andere verpleegden, waaronder de betrokken medeverpleegde die de drugs in de tuin heeft verstopt, wel in de tuin mochten komen. Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager had een begeleidingsplan wegens drugsgebruik met daarin de mogelijkheid voor het opleggen van een begeleidingskaart. In het begeleidingsplan is opgenomen dat klager begeleid wordt over het terrein indien sprake is van middelengebruik. Het begeleidingsplan is geen maatregel. Op 20 april 2018 was sprake van een incident, een vermoeden van handel en contrabande. Sociotherapeuten hebben gezien dat klager iets aan een medeverpleegde gaf en de medeverpleegde iets begroef in de tuin. Vervolgens is een doosje met drugs in de tuin aangetroffen. De begeleidingskaart is opgelegd op grond van de handhaving van de orde en de veiligheid. Het begeleidingsplan was opgelegd in verband met drugsgebruik. In de periode na het incident mocht klager blokken volgen en is hij naar de soos geweest. Hij heeft zijn programma kunnen voortzetten. Op 24 april 2018 heeft het hoofd behandeling met klager besproken dat als hij een week ‘uit de ruis’ zou blijven de begeleidingskaart zou worden opgeheven. Dit is op 1 mei 2018 gebeurd. Vanaf het begin van klagers begeleidingskaart is klager al onder begeleiding op het terrein geweest. Niet duidelijk is wat klager zoals hij heeft aangevoerd in beklag bedoelt met dat hij op de luchtplaats van de separeer moest luchten. Dit is nagekeken in de dagrapportages maar volgt hier niet uit. Nagevraagd is of klager inderdaad niet naar de kerkdienst mocht, maar dit is niet specifiek bepaald. Misschien was er geen begeleiding beschikbaar in verband met capaciteitsproblemen. Het streven was om zo snel mogelijk met klager in gesprek te gaan, maar 21 april 2018 viel in het weekend.

3.         De beoordeling

De beroepscommissie stelt vast dat de aan klager opgelegde begeleidingskaart inhield dat hij de afdeling niet zonder begeleiding mocht verlaten. In de schriftelijke mededeling is ook vermeld dat de begeleiding noodzakelijk was in verband met de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting. Dit betekent dat klager in feite een vorm van afdelingsarrest is opgelegd en dat hij terecht is ontvangen in zijn beklag. Op 20 april 2018 is waargenomen door sociotherapeuten dat klager iets overdroeg aan een medeverpleegde die even later iets begroef in de afdelingstuin. Vervolgens is een doosje met drugs in de afdelingstuin aangetroffen. Door klager is niet ontkend dat hij betrokken was bij dit incident. Gelet op het bovenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing om klager vervolgens een begeleidingskaart/afdelingsarrest op te leggen niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. In een gesprek met klager is besproken dat als er een week geen sprake meer was van ‘ruis’ het afdelingsarrest zou worden beëindigd. Nu dit gesprek op dinsdag 24 april 2018, kort na het weekend, heeft plaatsgevonden en het afdelingsarrest is beëindigd op 1 mei 2018 kan de duur van de maatregel ook niet als disproportioneel worden aangemerkt. Hetgeen klager heeft aangevoerd over verdere beperkingen zoals het niet naar de kerkdienst mogen gaan, niet naar de tuin mogen of deels luchten op de luchtplaats van de separeer is niet vast komen staan. De beroepscommissie zal derhalve het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met deels wijziging en aanvulling van de gronden.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met deels wijziging en aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. drs. N. van Lookeren Campagne, voorzitter, en mr. drs. J.P. Meesters en mr. drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 20 maart 2019.            

 

            secretaris                                 voorzitter                   

 

 

 

 

 

Naar boven