nummer: R-18/1509/GA
betreft: [klager] datum: 25 maart 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H.P. Eckert, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 14 september 2018 van de beklagcommissie bij de locatie Esserheem te Veenhuizen, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De beroepscommissie heeft de directeur van bovengenoemde inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing van 23 juli 2018 tot afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof (Eh 2018/364). De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Primair was de directeur gelet op het positieve advies op grond van artikel 17, eerste lid aanhef en onder a, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) niet bevoegd te beslissen op het verzoek tot verlof. Subsidiair was de onjuiste en onzorgvuldige wijze waarop de advisering tot stand is gekomen kenbaar voor de directeur en had hij dit advies daarom niet zonder meer aan zijn beslissing ten grondslag mogen leggen. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft immers in eerste instantie op 24 mei 2018 positief geadviseerd ten aanzien van verlof. In juli heeft zij haar positieve advies gewijzigd naar een negatief advies. Uit de stukken blijkt nu dat er onderling overleg is geweest en dat de wijkagent informatie heeft verkregen van de reclassering waar hij zelf geen kennis van draagt. Dit wordt dan weer verwerkt in een reclasseringsrapport en op basis daarvan is het advies van het OMgewijzigd. Een andere medewerker van de reclassering heeft wrang genoeg geadviseerd om klager in het kader van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling de eerste tijd, indien er geen andere mogelijkheden waren op dat moment, door te laten brengen op het afgekeurde verlofadres. De directeur heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt – samengevat – toegelicht. Klager stelt dat in casu oncontroleerbare informatie is gedeeld met het OM. De informatie die aan het OM is toegekomen, staat echter vermeld in het reclasseringsadvies. Voornoemd advies is op 11 juli 2018 met klager besproken. Daarbij is het advies van het OM bij het verweerschrift op klagers klacht gevoegd. In casu hebben zowel de directeur als het OM gemeend dat klagers verzoek moest worden afgewezen en derhalve was de directeur bevoegd op grond van artikel 17, eerste lid aanhef en onder a, van de Regeling. Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht. De vrijhedencommissie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. De advocaat-generaal bij het ressortparket te ’s Hertogenbosch heeft in eerste instantie positief geadviseerd, maar heeft later vanwege het rapport van de reclassering inzake EC negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. De politie heeft het verlofadres geverifieerd en niet in orde bevonden, omdat klager geen binding heeft met de regio. Daarnaast wonen meerdere personen op het verlofadres waarmee klager gemeenschappelijke ruimten moet delen. De politie acht klager niet geschikt in de woning te verblijven. De reclassering acht de voorgenomen verblijfplaats niet geschikt, omdat de relatie tussen klager en de verhuurder marginaal is en onduidelijk is hoe aan de betalingsverplichting kan worden voldaan. Zij is van mening dat de voorgenomen verblijfplaats voor klager een te kwetsbare omgeving is en geen stabiel onderkomen biedt tijdens verlof. De kans op recidive en letselschade wordt ingeschat op hoog.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van veertien jaren met aftrek, wegens poging tot moord en poging tot doodslag. Op 26 september 2018 is klager (voorwaardelijk) in vrijheid gesteld. Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf. Voor zover door klager is aangevoerd dat de directeur niet bevoegd was op het verzoek te beslissen, overweegt de beroepscommissie als volgt. Vaststaat dat het OM per e-mail van 29 juni 2018, alvorens een beslissing is genomen op de verlofaanvraag, negatief heeft geadviseerd ten aanzien van verlof. Ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing waren derhalve zowel het OM als de directeur van mening dat het verlof niet moest worden verleend en daarom was de directeur op grond van artikel 17, eerste lid aanhef en onder a, van de Regeling, bevoegd te beslissen op de verlofaanvraag. Uit het dossier is gebleken dat zowel de reclassering, als het OM en de politie hun zorgen hebben geuit over het door klager aangedragen verlofadres en daarom negatief hebben geadviseerd ten aanzien van verlofverlening. Voorts heeft de reclassering de kans op recidive en letselschade ingeschat op hoog. Op basis van de inhoud van deze adviezen kon de directeur het verlofadres – naar het oordeel van de beroepscommissie - in redelijkheid aanmerken als onaanvaardbaar. Voornoemde omstandigheden vormen een contra-indicatie voor verlofverlening en rechtvaardigen een afwijzing van klagers verlofaanvraag. Derhalve kan de beslissing van de directeur, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder j van de Regeling, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie worden bevestigd met aanvulling van de gronden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 25 maart 2019.
secretaris voorzitter