Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/0184/GA, 03/0187/GA t/m 03/0192/GA, 03/0195/GA, 03/0277/GA t/m 03/0279/GA, 03/0385/GA, 03/0656/GA en 03/0057/GA, 03/0702/GA, 03/0706/GA, 03/736/GA, 03/0858/GA en 03/1284/GA t/m 03/1295/GA, 16 september 2003, beroep
Uitspraakdatum:16-09-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/184/GA, 03/187/GA t/m 03/192/GA, 03/195/GA, 03/277/GA t/m 03/279/GA, 03/385/GA, 03/656/GA en 03/657/GA, 03/702/GA, 03/706/GA, 03/736/GA, 03/858/GA en 03/1284/GA t/m 03/1295/GA

betreft: [klager] datum: 16 september 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een aantal bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften, ontvangen op respectievelijk 13januari 2003, 31 januari 2003, 14 februari 2003, 18 maart 2003, 19 maart 2003, 20 maart 2003, 21 maart 2003, 25 maart 2003, 14 april 2003 en 19 juni 2003, van

[...], verder te noemen klager,
dan wel ingediend door klagers raadsvrouwe mr. J. Serrarens, advocate te Maastricht,

gericht tegen de aan deze uitspraak gehechte uitspraken van de beklagcommissie en alleensprekende beklagrechter, beide verder te noemen de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught te Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 juli 2003, gehouden in p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouwe mr. J. Serrarens, en de heer [...] en mevrouw mr. [...], respectievelijk unit-directeur en juridischmedewerker bij voormelde p.i.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de klachten en de uitspraken van de beklagcommissie
De klachten betreffen:
A.
1. het visiteren en fouilleren op in de klaagschriften genoemde data; en
2. alsmede de wijze waarop een aantal van die visiteringen en fouilleringen werd uitgevoerd;
B.
technische gebreken in de verblijfsruimte (airconditioning, douche en kraan);
C.
diverse klachten, te weten:
1. het niet in de Koerdische taal met familie mogen communiceren (mondeling dan wel schriftelijk);
2. het niet in de verblijfsruimte verstrekken van de huisregels in de Koerdische taal;
3. bibliotheekfaciliteiten;
4. het niet langer kunnen ontvangen van bepaalde tv-zenders;
5. de verwijdering van processtukken uit de verblijfsruimte;
6. de omstandigheid dat bezoekers zich voorafgaand aan het bezoek dienen te ontdoen van hun schoenen;
7. de voortijdige beëindiging van een bezoek;
8. de bejegening door het personeel van de extra beveiligde inrichting;
9. het lezen van geprivilegieerde post door het personeel;
10. het niet ongestoord kunnen bellen met familie;
11. de weigering van de beklagcommissie om te beslissen op klachten.

De beklagcommissie heeft een aantal klachten ongegrond verklaard en klager voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in zijn klachten.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klagers raadsvrouwe heeft ter zitting het woord gevoerd overeenkomstig de door haar overgelegde pleitaantekeningen. Een kopie van die pleitaantekeningen is aan deze uitspraak gehecht en de inhoud daarvan geldt als hier ingelast.Voorts is door en namens klager nog het volgende aangevoerd.
ten aanzien van onderdeel A:
Klager heeft diverse malen hardhandige fouilleringen moeten ondergaan. Die werden steeds door dezelfde penitentiair inrichtingswerker [...] uitgevoerd. De beklagcommissie overweegt steeds dat er geen bewijs zou zijn van diehardhandige werkwijze. Klager heeft geen andere manier om bewijs te leveren dan door een klacht over het gedrag van die p.i.w.-er in te dienen. In de extra beveiligde inrichting (e.b.i.) hangen overal camera's. De videobanden vandie camera's kunnen bewijs voor dat gedrag opleveren. Ook heeft de beklagcommissie overwogen dat over het gedrag van het personeel niet geklaagd kan worden. Klager is teleurgesteld over de wijze waarop de beklagcommissie beslistheeft op zijn klachten. Door de wijze waarop en de frequentie waarmee in de e.b.i. wordt gevisiteerd en gefouilleerd, lopen de daar verblijvende gedetineerden geestelijke schade op. Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens(EHRM) heeft in zijn uitspraak van 4 februari 2003 uitgemaakt dat de visitatie- en fouilleringspraktijk in de e.b.i. in strijd zijn met het bepaalde in artikel 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens ende fundamentele vrijheden (EVRM).
ten aanzien van onderdeel B:
De gemeten hoeveelheid afzuigcapaciteit in kubieke meters lucht per uur, in klagers cel (37,1 m3 per uur) is duidelijk minder dan de door de minister gestelde norm, te weten 40 m3. De directeur stelt dat de airconditioning 's-nachtsop halve kracht draait in verband met geluidsoverlast. Dat is onjuist. De airconditioning wordt immers pas een uur na het wekken op volle kracht gezet. Klager heeft, mede door zijn stofallergie, last van de slechte luchtverversing.Ook komt het vaker voor dat er defecten zijn aan de luchtverversingsinstallatie.
Toen klager zijn cel betrok bleek de douchekop van de douche te lekken terwijl daarnaast het fonteinkraantje niet goed werkte. Klager heeft dit ook meteen gemeld, zowel mondeling als schriftelijk. Het heeft echter lang geduurdvoordat er iets aan werd gedaan.
ten aanzien van onderdeel C:
Verzocht wordt om de behandeling van het beroep ten aanzien van zijn klachten over het niet in de Koerdische taal mondeling dan wel schriftelijk te mogen communiceren, aan te houden tot een zitting na medio september 2003. Er isoverleg over de mogelijkheden omtrent het aanstellen van een tolk (onderdeel C1).
Van de inrichtingsbibliotheek krijgt klager niet de door hem aangevraagde boeken. De bibliotheekmedewerkers verstrekken boeken die niet door klager zijn aangevraagd en waar klager geen belangstelling voor heeft. Klager toont eenvoorbeeld van een dergelijk boek. Volgens de bibliotheeklijst zijn er veel verschillende boeken in de Koerdische taal. Een aantal boeken kon niet worden uitgeleend terwijl klager andere boeken zelf moest kopen. Daarbij werd hetkopen van bepaalde boeken weer verboden (onderdeel C3).
Klager beperkt zijn klacht met betrekking tot de geprivilegieerde post tot de omstandigheid dat het personeel die post niet enkel controleert op de aanwezigheid van contrabande maar ook van de inhoud van die post kennis neemt. Datlaatste is op grond van de wet verboden (onderdeel C9).

De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
ten aanzien van onderdeel A:
Noch bij de visitaties noch bij de fouilleringen zijn bij klager ooit verboden voorwerpen aangetroffen. De visitaties en fouilleringen worden uitgevoerd om de orde en veiligheid in de inrichting te waarborgen. De directeur geeft aandat bij de beoordeling naar redelijkheid en billijkheid rekening zou moeten worden gehouden met het moment waarop het beklag werd ingediend. In een aantal gevallen is er na het indienen van het beklag een rechterlijke uitspraakgeweest met betrekking tot die visitaties. De inrichting heeft haar beleid naar aanleiding van de uitspraak van het EHRM aangepast.
Het personeel heeft begrip voor de omstandigheid dat de visitaties en fouilleringen voor klager bezwaarlijk zijn. De veiligheid in de inrichting staat echter voorop. In de e.b.i. geldt een extra beveiligd regime. Het in de e.b.i.werkzame personeel is speciaal opgeleid en heeft kennis van de strenge regels met betrekking tot de uitvoering van de visitaties en de fouilleringen. De klachten over de wijze waarop de visitaties en fouilleringen door een bepaaldpersoneelslid zouden zijn uitgevoerd acht de directeur ongegrond. Bij de fouillering en visitatie zijn steeds twee personeelsleden aanwezig. Overigens is het onjuist dat de gehele inrichting kan worden geobserveerd met camera's.Binnen het gebouw is voor een deel vrij verkeer van de gedetineerden mogelijk. Indien er al gevisiteerd zou worden na een zitting van de beroeps- of beklagcommissie, dan gebeurt dat in het geval er aanwijzingen zijn dat ercontrabande is overgedragen. In een specifiek geval ontstond dat vermoeden doordat klager en zijn rechtsbijstandverlener (kort) fysiek contact hadden. Daarnaast is het mogelijk dat er na de zitting tevens een celinspectie plaatsheeft gevonden. In dat geval vindt overeenkomstig het bepaalde in de huisregels daarna ook een visitatie plaats. Er is geen sprake van ongelijke behandeling bij de fouillering. Er wordt gefouilleerd indien klager daadwerkelijk decel verlaat en contact heeft met het personeel. Bij het uitdelen van de maaltijden verlaat klager de cel niet. De frequentie van fouilleren is afhankelijk van het aantal activiteiten waaraan klager deelneemt. Indien hij op één dagaan vijf activiteiten deelneemt, dan wordt er al snel tien keer gefouilleerd. De huisregels met betrekking tot het fouilleren en visiteren zijn naar aanleiding van de uitspraak van het EHRM aangepast, terwijl de voorzieningenrechterte Den Haag bij beslissing van 7 juli 2003, nr. 03/624 een deel van de huisregels, te weten artikel 6.4 onder d, buiten werking heeft gesteld. Op dit moment worden er minder visitaties gehouden. Bij de beoordeling of visitatie nodigis worden de persoonlijke omstandigheden van de betreffende gedetineerde betrokken.
ten aanzien van onderdeel B:
De directeur heeft ten aanzien van dit onderdeel gepersisteerd bij hetgeen is aangevoerd tegenover de beklagcommissie. Voorts heeft hij nog het volgende aangevoerd. Door de directeur is een lijst overgelegd met daarop demeetresultaten van de afzuigcapaciteit in de verblijfsruimten. Er is overdag en 's-nachts gemeten. Uit die metingen blijkt dat voldaan wordt aan de norm voor de luchtverversing. Ten aanzien van de problemen met klagers douche geldtdat er door het personeel nooit problemen of defecten zijn geconstateerd. Het fonteinkraantje is gecontroleerd en vervangen.
ten aanzien van onderdeel C:
De directeur heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen een aanhouding van het beroep ten aanzien van de -kortweg- communicatie in het Koerdisch (onderdeel C1).
Door de directeur wordt aangegeven dat niet is voorgeschreven dat een exemplaar van de huisregels in een voor klager begrijpelijke taal in zijn verblijfsruimte voorhanden moet zijn. Een voor klager begrijpelijke versie bevindt zichin de recreatieruimte van de verblijfsafdeling (onderdeel C2).
De directeur legt een hoeveelheid stukken over die betrekking hebben op de activiteiten die door de (medewerkers van) de bibliotheek zijn ondernomen om boeken aan klager te kunnen leveren. De directeur is van mening dat op ditgebied door de inrichting voldoende inspanningen zijn verricht (onderdeel C3)
Geprivilegieerde post wordt gecontroleerd op de wijze als voorgeschreven in de Pbw en de huisregels. Er wordt enkel gecontroleerd op de aanwezigheid van verboden voorwerpen. De controlerende personeelsleden nemen geen kennis van deinhoud van die stukken (onderdeel C9).
Door klager gevoerde telefoongesprekken kunnen door het personeel worden afgeluisterd. Dat afluisteren gebeurt via de telefoon of via de intercom. Als klager problemen had met het voeren van zijn gesprek door de bijgeluiden, had hetop zijn weg gelegen om daarover contact op te nemen met de p.i.w.-ers. Dat heeft hij niet gedaan. Geluiden uit de bewaarderskamer blijven binnen die kamer. De directeur acht het onmogelijk dat medegedetineerden op de luchtplaatsklagers gesprek hebben kunnen volgen (onderdeel C10).

3. De beoordeling
Door en namens klager is verzocht om het beroep inzake de het verbod om mondeling en schriftelijk te communiceren in het Koerdisch (onderdeel C1, kenmerken 03/702/GA (tweede onderdeel) en 03/1287/GA) aan te houden tot een zittingvan de beroepscommissie na medio september 2003. De directeur heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen een aanhouding van de behandeling van dat onderdeel van het beroep. De beroepscommissie zal daarom de behandeling van dieonderdelen van het beroep aanhouden tot een zitting van de beroepscommissie op een nader te bepalen datum en tijdstip.

De beroepscommissie overweegt allereerst dat zij om praktische redenen alle uitspraken waarvan beroep – met uitzondering van die uitspraken waarvan hiervoor is overwogen dat de behandeling van het beroep zal worden aangehouden – zalvernietigen en de onderliggende beklagen, geclusterd in de onderdelen A tot en met C, in één uitspraak zal afdoen.

3.1 ten aanzien van onderdeel A van het beklag:
Onderdeel A1
Het beklag is gericht tegen onderzoeken aan lichaam (visiteren) en kleding (fouilleren) op in de klaagschriften genoemde data. Nu het hier specifiek bepaalde gevallen betreft, zien de klachten op de concrete toepassing van voor allein de inrichting verblijvende gedetineerden geldende regels. Om die reden is klager ontvankelijk in deze beklagen.
De namens klager aangehaalde uitspraken van het EHRM en de voorzieningenrechter van de Haagse rechtbank dateren van na (het merendeel van) de onderzoeken aan kleding en lichaam, waarop het beklag betrekking heeft. Het oordeel vanhet EHRM heeft betrekking op een praktijk van reeds geruime tijd geleden en is daarom voor de beoordeling van de visitatie van klager van belang.
Het oordeel van het EHRM scherpt de bij de uitvoering van de vrijheidsbeneming betrokken autoriteiten in, dat de toepassing van het gewraakte visiteren steeds de toets van artikel 3 EVRM moet kunnen doorstaan. In het licht hiervanbeziet de beroepscommissie ook de hier te beoordelen onderzoeken aan lichaam en kleding.
Van toepassing is artikel 29 van de Pbw dat, voor zover van belang, luidt:
‘De directeur is bevoegd een gedetineerde bij binnenkomst of bij het verlaten van de inrichting, voorafgaand of na afloop van bezoeken, dan wel indien dit anderszins noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde of deveiligheid in de inrichting, aan zijn lichaam of aan zijn kleding te onderzoeken.’
Aan de orde is de vraag of bij de beslissing om onderzoeken aan lichaam en kleding van klager uit te voeren voldoende rekening is gehouden met de specifieke belangen van klager en de omstandigheden waarin hij verkeert.
Die belangen en omstandigheden, te denken valt aan de duur van het verblijf in de e.b.i. en het al dan niet eerder aangetroffen zijn van contrabande bij eerdere onderzoeken aan lichaam en kleding, kunnen een indicatie opleveren voorde frequentie van de onderzoeken van lichaam en kleding. Zo verblijft klager inmiddels ruim vijf jaar in de e.b.i. en is bij hem tijdens zijn verblijf in de e.b.i. nimmer contrabande aangetroffen. Onder die omstandigheden acht deberoepscommissie de beslissingen van de directeur om klager te (laten) onderzoeken aan lichaam en kleding, bezien in het licht van de frequentie van die onderzoeken, in strijd met een wettelijk voorschrift. Het beklag zal daaromalsnog gegrond worden verklaard.

Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing(en) van de directeur niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, komt klager in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming. De beroepscommissie zal de directeur alsnog in degelegenheid stellen om zich uit te laten over de hoogte van de toe te kennen tegemoetkoming. De beroepscommissie zal bij afzonderlijke beslissing de hoogte van die tegemoetkoming vaststellen.

Onderdeel A2
Nu het beklag de wijze van uitvoering van een beslissing van de directeur betreft kan klager in het beklag worden ontvangen. Niet aannemelijk is geworden dat de wijze waarop klager aan lichaam en kleding is onderzocht, is geschiedin strijd met een in de inrichting geldende wettelijk voorschrift, dan wel dat die wijze van verrichten van het onderzoek, bij afweging van alle in aanmerking komende omstandigheden onredelijk of onbillijk moet worden geacht. Ditonderdeel van het beklag moet daarom ongegrond worden verklaard.

3.2 ten aanzien van onderdeel B:
De onder B opgenomen klachten hebben betrekking op technische gebreken aan/in klagers verblijfsruimte dan wel het niet (tijdig) zorg dragen voor herstel van (een aantal van) die technische gebreken. Deze klachten zien naar hetoordeel van de beroepscommissie niet op beslissingen van de directeur als bedoeld in artikel 60 van de Pbw. Klager kan daarom in zoverre niet worden ontvangen in zijn beklag.

3.3 ten aanzien van onderdeel C van het beklag:
Onderdeel C2
Het beklag betreft het niet verstrekken van een exemplaar van de huisregels in klagers verblijfsruimte (in de Koerdische taal). De directeur heeft aangegeven dat een exemplaar van de huisregels in een voor hem begrijpelijke taal inde recreatieruimte van de afdeling ter inzage ligt voor klager. In de huisregels van de e.b.i. is ten aanzien van de kenbaarheid van de huisregels in het hoofdstuk Introductie (pagina 1) het volgende opgenomen:
"Deze huisregels liggen op de afdeling ter inzage en worden u op verzoek verstrekt, tenzij een medegedetineerde de regelgeving onder zich heeft."

De betreffende huisregels liggen in een voor klager begrijpelijke taal op de verblijfsafdeling ter inzage en daarmee is voldaan aan de in de huisregels opgenomen verplichting. Het niet verstrekken van de huisregels op cel is niet instrijd met een wettelijk voorschrift en kan evenmin, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk worden geacht. Dit onderdeel van het beklag zal daarom ongegrond worden verklaard.

Onderdeel C3
Door de directeur zijn ter zitting van de beroepscommissie een aantal stukken overgelegd, waarvan afschriften ter kennisneming aan klager en zijn raadsvrouwe zijn gezonden. Uit die stukken blijkt van de werkzaamheden die door demedewerkers van de inrichtingsbibliotheek zijn verricht om klager boeken in de Koerdische taal te kunnen verschaffen. Hoewel de beroepscommissie begrijpt dat die werkzaamheden niet steeds tot het door klager gewenste resultaathebben geleid, kan niet worden gezegd dat door de medewerkers van de inrichtingsbibliotheek, wier handelen in dit geval aan de directeur kan worden toegerekend, onvoldoende inspanningen zijn verricht. Dit maakt dat dit onderdeel vanhet beklag eveneens ongegrond moet worden verklaard.

Onderdeel C4
De beslissing om het televisiezenderaanbod binnen de inrichting te wijzigen, waardoor enkele zenders zijn komen te vervallen, is niet een klager individueel rakende beslissing van de directeur. Hier is sprake van een voor alle in deinrichting verblijvende gedetineerden geldende regel. Tegen een dergelijke regel staat geen beklag open. Klager zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit onderdeel van zijn beklag.

Onderdeel C5
In haar uitspraak d.d. 28 maart 2003 met kenmerk 03/103/GA heeft de beroepscommissie beslist over de klacht met betrekking tot het voornemen van de directeur om de onderhavige processtukken van klagers cel te verwijderen. Dieuitspraak houdt in dat de betreffende processtukken niet van klagers cel mochten worden verwijderd. De directeur heeft in beroep niet weersproken dat de bedoelde processtukken in feite wel van klagers cel zijn verwijderd. Dit maaktdat hier, hoewel er sprake is van hetzelfde feitencomplex, sprake is van een andere beslissing dan die waarover de beklag- en beroepscommissie eerder hebben geoordeeld. Zoals reeds impliciet overwogen in de hiervoor aangehaaldebeslissing met kenmerk 03/103/GA acht de beroepscommissie het niet redelijk dat klager niet op zijn cel de beschikking kan hebben over de processtukken. Dit maakt dat de onderhavige beslissing van de directeur – bij afweging vanalle betrokken belangen – niet redelijk en billijk moet worden geacht. Het beklag moet daarom alsnog gegrond worden verklaard. De beroepscommissie zal de directeur opdragen om – met inachtneming van deze uitspraak - een nieuwebeslissing te nemen. Nu de gevolgen van de vernietigde beslissing van de directeur ongedaan gemaakt kunnen worden, acht de beroepscommissie geen termen aanwezig om een tegemoetkoming toe te kennen.

Onderdeel C6
Op grond van het bepaalde in artikel 60, eerste lid, van de Pbw, kan een gedetineerde beklag doen over een hem betreffende door of namens de directeur genomen beslissing. De onderhavige beslissing - dat bezoekers van klager hunschoenen moesten uitdoen toen zij op bezoek kwamen bij klager – betrof niet klager maar zijn bezoek. Alleen al om die reden kan klager niet worden ontvangen in dit onderdeel van het beklag.

Onderdeel C7
Het beklag ziet op het feit dat klager op 30 september 2002 slechts vijfenveertig minuten bezoek heeft gehad in plaats van de zestig minuten waar hij recht op heeft. Klager heeft in beklag en beroep gesteld dat het bezoek die dagaanving om 10.45 uur en eindigde om 11.30 uur. De directeur heeft in beklag aangevoerd dat klagers bezoekers op 30 september 2002 eerder bij de inrichting waren verschenen en dat om die reden het bezoekmoment van klager isaangevangen om 10.30 uur. Om die reden is het bezoekmoment na een uur, om 11.30 uur beëindigd. De beroepscommissie acht onvoldoende aannemelijk geworden dat klagers bezoekmoment op 30 september 2002 korter heeft geduurd dan een uur.Niet kan worden gezegd dat de onderhavige beslissing van de directeur is genomen in strijd met een in de inrichting geldend wettelijk voorschrift, noch dat de beslissing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen,onredelijk of onbillijk moet worden geacht. Het beklag zal daarom ongegrond worden verklaard.

Onderdeel C8
De in dit onderdeel aan de orde zijnde klacht betreft naar het oordeel van de beroepscommissie feitelijke handelingen van het inrichtingspersoneel. Van een beslissing van de directeur als bedoeld in artikel 60 Pbw is geen sprake.Klager zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit onderdeel van zijn beklag.

Onderdeel C9
Klager heeft het beklag in beroep beperkt tot het lezen van geprivilegieerde post door personeelsleden bij de uitreiking van die post aan klager. De directeur heeft in beroep aangevoerd dat geprivilegieerde post wordt uitgereiktovereenkomstig het bepaalde in artikel 36, derde lid, van de Pbw en het daaromtrent bepaalde in artikel 4.5.3 van de huisregels van de e.b.i. Bij die uitreiking wordt alleen gecontroleerd of er zich geen contrabande bij de postbevindt. De inhoud van de post wordt niet gecontroleerd of gelezen. De beroepscommissie acht voldoende aannemelijk geworden dat geprivilegieerde post enkel wordt gecontroleerd op aanwezigheid van contrabande en dat van de inhoud vanhet betreffende schrijven geen kennis wordt genomen bij die controle. Hetgeen door en namens klager daaromtrent naar voren is gebracht, maakt dit oordeel niet anders. Dit onderdeel van het beklag zal daarom eveneens ongegrond wordenverklaard.

Onderdeel C10
Op grond van artikel 3.8.3.1. van de huisregels van de e.b.i. worden alle door klager gevoerde telefoongesprekken beluisterd. Klager heeft aangevoerd dat hij tijdens een gesprek met familieleden last had van omgevingsgeluiden,afkomstig uit de bewaarderscabine. Daarnaast zouden delen van zijn telefoongesprek hoorbaar zijn geweest voor op de luchtplaats verblijvende medegedetineerden. De directeur heeft weersproken dat klagers telefoongesprek hoorbaar zoukunnen zijn op de luchtplaats. Dat is volgens de directeur niet mogelijk. Ten aanzien van eventuele storende geluiden tijdens het telefoongesprek had het volgens de directeur op de weg van klager gelegen om hier direct melding vante maken bij het dienstdoende personeel. Dit zou dan de intercom hebben uitgeschakeld en het gesprek via de normale telefoon verder hebben beluisterd.
Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft klager niet aannemelijk kunnen maken dat het personeel onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld bij het (tot zijn taak behorende) beluisteren van klagers telefoongesprek. Om die redenmoet het beklag op dit punt ongegrond worden verklaard.

Onderdeel C 11
Artikel 69 van de Pbw luidt, voor zover hier van belang:
"-1. Tegen de uitspraak van de beklagcommissie kunnen de directeur en klager beroep instellen door het indienen van een beroepschrift. Het met redenen omklede beroepschrift moet uiterlijk de zevende dag na die van de ontvangst vanhet afschrift van de uitspraak onderscheidenlijk na die van de mondelinge mededeling van de uitspraak worden ingediend."

Klagers beroep is gericht tegen een schrijven van de secretaris van de beklagcommissie d.d. 3 april 2003 met kenmerk 4657/02, waarin wordt gemeld dat het door klager ingediende klaagschrift, gelet op de inhoud daarvan, niet inbehandeling wordt genomen.
De brief van 3 april 2003 kan niet worden aangemerkt als een uitspraak van de beklagcommissie als bedoeld in eerdergenoemd artikel 69 van de Pbw en klager kan daarom niet worden ontvangen in zijn beroep.

4. De uitspraak
De beroepscommissie houdt de behandeling van de beroepen inzake onderdeel C1 (met de kenmerken 03/702/GA (tweede onderdeel) en 03/1287/GA) aan tot een nader te bepalen zitting van de beroepscommissie in 2003.
Zij verklaart klager ten aanzien van onderdeel C11 niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Zij vernietigt de overige in dit beroep aan de orde zijnde uitspraken van de beklagcommissie.

Zij verklaart het beklag ten aanzien van de onderdelen A1 en C5 gegrond. Zij draagt de directeur op inzake de verwijdering van de processtukken uit de verblijfsruimte (C5) een nieuwe beslissing te nemen.
Nu de rechtsgevolgen van onderdeel A1 niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, komt aan klager terzake een financiële tegemoetkoming toe. De directeur zal in de gelegenheid worden gesteld zich uit te laten over de hoogte van de aanklager toe te kennen tegemoetkoming, waarna de beroepscommissie die tegemoetkoming bij afzonderlijke beslissing zal vaststellen.
Zij bepaalt voorts dat klager terzake van de gegrondverklaring van onderdeel C5 geen tegemoetkoming toekomt.

Zij verklaart het beklag ten aanzien van de onderdelen A2 C2, C3, C7 en C9 ongegrond en verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beklag ten aanzien van de onderdelen B, C4, C6, C8 en C10.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. J.P. Balkema en mr. J.W.P. Verheugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 16september 2003

secretaris voorzitter

Naar boven