Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-19/1267/SGA, 18 maart 2019, schorsing
Uitspraakdatum:18-03-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

                         

 

Nummer          : S-19/1267/SGA

Betreft : [verzoeker]    datum: 18 maart 2019

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in het Justitieel Complex Zaanstad.  Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 11 maart 2019, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel gedurende veertien dagen, ingaand op 11 maart 2019 om 18.30 uur en eindigend op 25 maart 2019 om 18.30 uur, wegens het weigeren van medewerking aan de plaatsing in een meerpersoonscel (mpc).

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van de mededeling van de Commissie van Toezicht van 18 maart 2019 dat het schorsingsverzoek als klaagschrift in behandeling wordt genomen, alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 13 maart 2019.

 

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Uit de inlichtingen van de directeur, waaronder het schriftelijke verslag van 11 maart 2019, blijkt dat verzoeker de medewerking aan de plaatsing in een mpc heeft geweigerd. De directeur heeft verzoeker voorafgaand aan de oplegging van de disciplinaire straf telefonisch gehoord.

Op grond van artikel 57, eerste lid, aanhef en onder k, van de Pbw in samenhang met artikel 51 van de Pbw stelt de directeur de gedetineerde in de gelegenheid te worden gehoord, zoveel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal, alvorens hij beslist omtrent de oplegging van een disciplinaire straf.

Op grond van artikel 24, vierde lid, van de Pbw kan een medewerker een gedetineerde,

als onverwijlde tenuitvoerlegging is geboden, voor ten hoogste vijftien uur in afzondering plaatsen, indien sprake is van gronden als genoemd in artikel 23, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Pbw voor ten hoogste vijftien uur (het zogenaamde bewaardersarrest).

De Memorie van Toelichting (MvT) op de Pbw vermeldt onder meer het volgende:

“De termijn van vijftien uren is zodanig gekozen dat, indien de maatregel vlak na het einde van de werkdag wordt getroffen, deze kan voortduren totdat de volgende ochtend de directeur of diens vervanger over eventuele voortzetting een beslissing neemt. Deze zal dus gedurende het weekeinde altijd bereikbaar en beschikbaar moeten zijn. Ingeval de afzondering langer dan vijftien uren moet duren, zal de directeur of zijn vervanger zich naar de inrichting moeten begeven om de gedetineerde te horen teneinde zich een oordeel te vormen over de noodzaak van voortzetting van de afzondering.”

De beroepscommissie heeft in RSJ R-18/621/GA van 15 januari 2019 overwogen dat de directeur, als deze van oordeel is dat het horen in persoon vervangen kan worden door het horen via een digitaal communicatiemiddel en deze daarmee afwijkt van de tot dan toe gebruikelijke wijze van horen in persoon, deze keuze zal moeten motiveren.

De beroepscommissie heeft in RSJ R-13/2116/GA van 23 september 2013 overwogen dat telefonisch horen van een gedetineerde denkbaar is in een geval, waarin het noodzakelijk is dat het bewaardersarrest voortduurt na vijftien uur en de directeur niet tijdig in de inrichting aanwezig kan zijn.

In onderhavige zaak is verzoeker op 11 maart 2019 om 16.50 uur ingesloten en zou het bewaarderarrest kunnen voortduren tot uiterlijk 12 maart 2019 om 7.30 uur. De directeur heeft ervoor gekozen kort na aanvang van het bewaardersarrest verzoeker telefonisch te horen. De voorzitter stelt vast dat de directeur niet heeft gemotiveerd om welke reden er voor is gekozen om verzoeker telefonisch te horen. Bij gebreke van een deugdelijke motivering verdraagt een en ander zich niet met de wettelijke hoorplicht.

Gelet op het voorgaande zijn er termen aanwezig voor toewijzing van het verzoek.

 

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende klaagschrift zal hebben beslist.

 

Aldus gedaan door mr. A. van Waarden, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Warntjes, secretaris, op 18 maart 2019.

                             

 

 

 

secretaris                                                                    voorzitter

 

Naar boven