Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-19/1311/SGA, 21 maart 2019, schorsing
Uitspraakdatum:21-03-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          : S-19/1311/SGA

Betreft : [verzoeker]    datum: 21 maart 2019

 

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. A.F.M. Oudijk, namens  […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Almelo.  

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissingen van de directeur van voormelde inrichting

a.         van 12 maart 2019, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, ingaande op 15 maart 2019 om 15.30 uur en eindigend op 22 maart 2019 om 15.30 uur, wegens werkweigering ;

b.         van 15 maart 2019, inhoudende de terugplaatsing van verzoeker in het basisprogramma (degradatie) per 15 maart 2019.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 19 maart 2019 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 20 maart 2019.

 

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat ten aanzien van beide beslissingen het geval.

 

Ten aanzien van a.

Uit de inlichtingen van de directeur, waaronder het schriftelijk verslag van 15 maart 2019, volgt dat verzoeker in het kader van een z.b.b.i. regime bij een externe werkgever werkte. Op 27 februari 2019 is verzoeker door zijn werkgever gewaarschuwd wegens slechte werkprestaties. Op 13 maart 2019 is verzoeker door zijn werkgever ontslagen, omdat er geen werk meer was en omdat verzoekers werkprestaties niet verbeterd waren. Sinds 14 maart 2019 werkt verzoeker bij ‘de Fabriek’, waarbij de werkmeester bij de inrichting heeft aangegeven dat verzoeker niet gemotiveerd was en slecht werkgedrag vertoonde. Op 15 maart 2019 heeft verzoeker zich, na gebruik van paracetamol, ziek gemeld wegens hoofdpijn. Uit controle door de medische dienst bleek dat verzoekers bloeddruk normaal was en dat geen sprake was van een verhoogde temperatuur. De directeur heeft dit – zo begrijpt de voorzitter – aangemerkt als een onterechte ziekmelding.

Ingevolge de landelijk geldende Sanctiekaart (z)b.b.i. kan voor werkweigering uitsluiting van activiteiten worden opgelegd en kan de gedetineerde eventueel ter herselectie aangeboden worden bij de selectiefunctionaris (de voorzitter begrijpt de Minister, zie de wijziging van de Pbw met ingang van 1 januari 2019, stb-2018-498). De directeur is daarvan in een voor verzoeker ongunstige zin afgeweken door hem, naast dat verzoeker ter herselectie is aangeboden bij de Minister, een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel op te leggen. De directeur mag weliswaar in een voor de gedetineerde ongunstige zin van de Sanctiekaart afwijken, maar dit dient hij dan wel in zijn beslissing te motiveren. De voorzitter stelt vast dat deze motivering in de beslissing (en overigens ook in de nadere toelichting) in het geheel ontbreekt. Het verzoek zal worden toegewezen.

Ten aanzien van b.

Uit de inlichtingen van de directeur volgt dat de degradatiebeslissing is genomen naar aanleiding van rapportages over de werkhouding van verzoeker op 27 februari 2019 en 13 maart 2019 en zijn onterechte ziekmelding op 15 maart 2019. Volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie dient de directeur niet alleen het gedrag dat leidt tot de bestreden beslissing te noemen maar hij dient ook een belangenafweging te maken die voor verzoeker en voor de (voorzitter van de) beroeps- en de beklagcommissie kenbaar is. Daarbij dient de directeur naast de feiten en omstandigheden van het ongewenste gedrag mee te wegen het structurele gedrag van de betrokken gedetineerde, waarbij ook alle onderdelen van goed gedrag worden betrokken. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter voldoet de beslissing van de directeur niet aan de daaraan gestelde vereisten nu daarin louter het hierboven vermelde gedrag van verzoeker wordt genoemd maar geen inhoudelijke belangenafweging valt te lezen. In de bestreden beslissing wordt in het geheel niet gesproken over “oranje” en “groen” gedrag, er wordt slechts vermeld "nvt”. Het D&R-plan, waarnaar in de beslissing wordt verwezen, is niet bij de beslissing gevoegd. De belangenafweging van de directeur voldoet naar het voorlopig oordeel van de voorzitter niet aan de daaraan gestelde vereisten en kan daarom de bestreden beslissing niet dragen. Het verzoek zal worden toegewezen.

 

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst de verzoeken onder a. en b. toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissingen met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende klaagschrift zal hebben beslist.

 

Aldus gedaan door mr. A. van Waarden, voorzitter, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 21 maart 2019.

 

 

 

 

secretaris         voorzitter

 

Naar boven