Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/2434/GV, 12 november 2003, beroep
Uitspraakdatum:12-11-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/2434/GV

betreft: [klager] datum: 12 november 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 21 oktober 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 15 oktober 2003 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klagers vorige verlofaanvraag was in eerste instantie goedgekeurd. Pas toen er eennegatief politierapport is uitgebracht, heeft het openbaar ministerie zijn mening herzien. Voor klager is het onbegrijpelijk dat het openbaar ministerie eerst positief en vervolgens negatief adviseert. Toen de aanvraag werdgoedgekeurd, was er geen maatschappelijke onrust en die zou er nu wel zijn. Als het openbaar ministerie een positief advies zou hebben gegeven, zou de inrichting dat ook hebben gedaan. Klager heeft het idee dat nu er een positiefpolitieadvies is en een negatief advies van het openbaar ministerie er een spelletje met hem wordt gespeeld.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager is veroordeeld voor een zedendelict. Dit ligt maatschappelijk erg gevoelig. Gezien het feit dat klager in een eerder stadium van zijn detentie bedreigd is met de dood door de familie van het slachtoffer en er nu niet metzekerheid kan worden aangegeven of deze bedreiging nog actueel is, wordt het risico om klager met verlof te laten gaan te groot geacht. Het openbaar ministerie adviseert negatief en de inrichting volgt dit advies. De eerste keer datklager verlof heeft aangevraagd, heeft het openbaar ministerie positief geadviseerd. Dit is later teruggetrokken door de officier van justitie, toen deze vernam dat klager ernstig bedreigd werd door de familie van het slachtoffer.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Roermond heeft aangegeven dat de rancune van de omgeving jegens klager nog te groot is. In verband met ongewenste maatschappelijke onrust wordt geadviseerd om deverlofaanvraag af te wijzen.
De directeur van de p.i. Limburg Zuid heeft, ondanks dat klagers gedrag en functioneren binnen de inrichting voldoet, zich geconformeerd aan het advies van het openbaar ministerie.
De politie Roermond heeft aangegeven dat klagers vrouw inmiddels is verhuisd in verband met de onrust in haar omgeving en dat zij in maart 2003 bericht van de familie van het slachtoffer heeft gekregen dat klager van kant zou wordengemaakt, als hij vrij zou komen. Omdat er recent geen bedreigingen meer ter kennis van de politie zijn gekomen en klagers detentie zal eindigen op 31 december 2003 wordt geen reden gezien om te adviseren om dit verlof te weigeren.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek, wegens verkrachting. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 31 december 2003.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers vierde verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Het openbaar ministerie heeft aangegeven bezwaar te hebben tegen verlofverlening omdat in verband met de nog grote rancune van de omgeving jegens klager er gevaar zou zijn voor maatschappelijke onrust. Verwezen wordt daarbij naareen eerder advies van het openbaar ministerie, maar dit advies bestaat enkel uit een aantekening op de aanvraag van de inrichting
d.d. 26 mei 2003 ‘acc. 4/6’ en de vermelding ‘afgewezen’ en is niet nader gemotiveerd. De beroepscommissie ziet niet in dat, nu de bezwaren van het openbaar ministerie niet zijn geconcretiseerd en uit de door de politie verstrekteinformatie is gebleken dat klagers vrouw inmiddels verhuisd is en dat na maart 2003 geen bedreigingen meer ter kennis van de politie zijn gekomen, verlofverlening aan klager grote maatschappelijke onrust met zich mee zal brengen.Daarbij komt dat klager op 31 december 2003 vervroegd in vrijheid zal worden gesteld en er groot belang bij heeft om zijn terugkeer in de maatschappij voor te bereiden. Voorts heeft de inrichting klagers gedrag en functionerenbinnen de p.i. positief omschreven.
Bij afweging van alle belangen en omstandigheden, is de beroepscommissie van oordeel dat aan klagers belang doorslaggevende betekenis dient te worden toegekend. De afwijzing door de Minister van klagers verzoek tot het tijdelijkverlaten van de inrichting moet, gelet op het vorenstaande, als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Derhalve dient de bestreden beslissing te worden vernietigd. De Minister zal worden opgedragen binnen twee weken een nieuwebeslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Er is geen tegemoetkoming geboden, nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing ongedaan zijn te maken.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken na ontvangst van de beslissing.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 12 november 2003

secretaris voorzitter

Naar boven