Nummer: R-18/2115/GA
Betreft: [klaagster] datum: 18 februari 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R. Dijkstra, namens […], verder te noemen klaagster, gericht tegen een op 5 november 2018 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Zwolle, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Ter zitting van de beroepscommissie van 8 januari 2018, gehouden in de p.i. Achterhoek, is klaagster gehoord, bijgestaan door haar raadsvrouw mr. R. Dijkstra. De directeur van het PPC Zwolle heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 5 november 2018, inhoudende dat klaagster wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.
2. De standpunten
Door en namens klaagster is het beroep als volgt toegelicht. Klaagster kan zich vinden in het voorgeschreven lithium, maar niet in de hoogte van de dosering. Zij voelt zich daardoor juist ziek worden. Voorts kan zij zich niet vinden in het door de inrichting beschreven relaas over haar handelen en gedrag op de afdeling. Zij praat in zichzelf. Zij werkt juist wel mee. Van uitputting is geen sprake. Klaagster kan zich niet vinden in het voorschrijven van olanzapine. Ten tijde van haar verblijf in Atrecht, heeft zij dit medicijn ook toegediend gekregen. Dit leidde tot een averechts effect. Medicijngebruik boezemt klaagster angst in, zij meent juist last te krijgen van psychoses en impulsdoorbraken. Klaagster heeft geen opmerkingen ten aanzien van de zorgvuldigheid van de bestreden beslissing. Met betrekking tot de gevaarzetting merkt klaagster op dat zij nog als verdachte in de strafzaak wordt aangemerkt. Er is nog geen sprake van een bewezenverklaring.
Ter zitting van de beroepscommissie heeft klaagster het beroep als volgt nader toegelicht. Naar omstandigheden gaat het goed met klaagster. Zij is door de strafrechter ontoerekeningsvatbaar verklaard en veroordeeld tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van artikel 37 Sr. Het beroep heeft betrekking op de periode oktober en november 2018. Op dat moment kon klaagster zich niet vinden in de gestelde diagnose. Terugkijkend ziet klaagster in dat ze ziek was. Zij wordt door de medicatie rustiger in haar hoofd. Klaagster dacht dat zij zwanger was. Klaagster ervaart bijwerkingen van lithium, zoals buikpijn, diarree en het gevoel dat ze flauwvalt. Klaagster neemt de medicatie nu vrijwillig in, er is geen sprake meer van dwangmedicatie. Klaagster beseft dat zij medicijnen moet blijven slikken. Binnen enkele weken zal ze in een kliniek worden geplaatst voor haar behandeling, waarna ze weer naar huis kan en aan het werk.
De directeur heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De behandelend psychiater beschrijft de gesteldheid van klaagster als ontregeld, haar denken is verward. Er is sprake van een manisch psychotische ontregeling. Klaagster is druk in haar praten en doen en ze is ervan overtuigd dat ze op het punt staat om te bevallen. Klaagster ziet mensen in haar kamer die het personeel niet ziet. De beslissing is proportioneel omdat bij klaagster sprake is van een schrijnend toestandsbeeld. Klaagster is nauwelijks te remmen en reageert geagiteerd. Het gevaar bestaat dat klaagster zichzelf uitput en de kans op een agressiedoorbraak wordt aanwezig geacht. Klaagster wordt ervan verdacht vanuit haar toestandsbeeld in een gesticht brand te hebben gesticht. Binnen detentie heeft zij gedreigd met brandstichting. Klaagster stemt slechts in met het innemen van lithium in de door haar gewenste dosering. Hierdoor kan er onvoldoende spiegel worden opgebouwd. Zij staat niet open voor andere medicatie. Orale antipsychotica heeft klaagster eerder uitgespuugd. Klaagster is op een crisisafdeling geplaatst met als doel meer stabiliteit te krijgen door een rustige omgeving. Hiervan wordt echter geen resultaat gezien. Klaagster heeft op 16 september 2018 een b-dwangbehandeling gehad. Na toediening leek klaagster minder psychotisch. Omdat werd gezien dat klaagster positief reageerde op de dwangbehandeling, is het de verwachting van de psychiater dat deze behandeling een positief effect zal hebben. Klaagster werd rustiger en minder psychotisch. In het algemeen kan worden gesteld dat antipsychotica werkzaam zijn bij de behandeling van een manisch bipolaire stoornis.
3. De beoordeling
Op grond van artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw, vindt als uiterste middel geneeskundige behandeling plaats, voor zover aannemelijk is dat zonder die geneeskundige behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen (a-dwangbehandeling). De directeur heeft de beslissing tot toepassing van a-dwangbehandeling gebaseerd op de verklaring van de behandelend psychiater van 25 oktober 2018 en de verklaring van 30 oktober 2018 van een psychiater die niet bij klaagsters behandeling betrokken is, maar haar kort tevoren heeft onderzocht. Beide verklaringen zijn met redenen omkleed en ondertekend. In navolging van artikel 46e, tweede lid, van de Pbw heeft de directeur vorengenoemde verklaringen overgelegd, alsmede een uittreksel van klaagster behandelplan. De directeur heeft tevens overgelegd de voorgenomen beslissing tot toepassing van a-dwangbehandeling van 31 oktober 2018 en de thans in beroep bestreden definitieve beslissing van 5 november 2018 tot toepassing van a-dwangbehandeling. De beroepscommissie is van oordeel dat aan de procedurele vereisten tot het toepassen van a-dwangbehandeling is voldaan. Klaagster kan zich niet vinden in de keuze en dosering van de medicijnen. De beroepscommissie is van oordeel dat het aan de psychiater(s) van het PPC is te bepalen welk middel en in welke dosering dit middel in het kader van de dwangbehandeling moet worden ingezet. De directeur mag dus afgaan op het medisch oordeel van de psychiaters
Uit de toelichting van klaagster ter zitting van de beroepscommissie is gebleken dat sprake is van een geslaagd dwangmedicatietraject, in die zin dat klaagster, terugkijkend op de situatie van medio oktober en november 2018, begrijpt dat medicatie nodig was en ook thans nog nodig is. Zij kan goed reflecteren op wat er toen is gebeurd. Zij neemt thans de medicatie vrijwillig is, van een dwangtraject is inmiddels geen sprake meer. Aan de orde is daarom de vraag of ten tijde van de genomen beslissing de directeur voldoende redenen heeft gehad te besluiten tot het toepassen van a-dwangbehandeling. Op basis van de overgelegde stukken beantwoordt de beroepscommissie deze vraag bevestigend. Op grond van het in de stukken beschreven toestandsbeeld van klaagster heeft de directeur naar het oordeel van de beroepscommissie mogen aannemen dat het aanwezige gevaar dat de stoornis van klaagsters geestvermogens doet veroorzaken zonder medicatie niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van de directeur om bij klaagster een dwangbehandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw toe te passen kan derhalve niet worden aangemerkt als onredelijk en onbillijk. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard. Ten overvloede merkt de beroepscommissie nog het volgende op. Klaagster heeft ter zitting van de beroepscommissie een positieve houding laten zien. Klaagster gaf blijk haar verdere leven ook met een positieve instelling te willen oppakken. De beroepscommissie wil klaagster graag aanmoedigen deze positieve lijn vast te houden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, drs. H. Heddema en mr. drs. L.C. Mulder MCM, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 18 februari 2019
secretaris voorzitter