Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 00/0213/GM, 23 oktober 2000, beroep
Uitspraakdatum:23-10-2000

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 00/213/GM

betreft: [klager] datum: 23 oktober 2000

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (PM) heeft kennis genomen van een op 31 januari 2000 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) "De IJssel" te Krimpen aan den IJssel,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 21 januari 2000 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Klager is, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. A.M.E. Jansen, op 5 juni 2000 gehoord door de voorzitter van de beroepscommissie, bijgestaan door de secretaris. Het van dit horen opgemaakte verslag is toegezonden aan deinrichtingsarts, die daarop desgevraagd een schriftelijke reactie heeft gegeven.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 16 december 1999, betreft het stellen van een onjuiste diagnose omtrent de blessure aan een teen en de onjuiste behandeling daarvan.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is de klacht als volgt toegelicht:
In de avond van 11 november 1999 heeft hij tijdens het zaalvoetballen een blessure aan zijn rechtervoet opgelopen. Niet alleen werd deze voet bij de tenen erg dik en blauw, maar ook stond zijn middelste teen, die altijd recht hadgestaan, nu bij het laatste kootje scheef, zowel naar buiten (in een hoek van circa 30) als naar boven. In zijn teen zat zichtbaar een knik. Een schoen kon hij niet aan. Omdat hij erg veel pijn had heeft het afdelingshoofdtelefonisch de inrichtingsarts geconsulteerd, die adviseerde een aspirientje te nemen.
De volgende ochtend bezocht hij het spreekuur van de arts. Deze keek alleen maar naar zijn nog steeds zeer pijnlijke voet, zonder de teen te onderzoeken, en zorgde er voor dat de scheve teen met tape werd vastgeplakt aan een andereteen. Volgens de arts zou de teen met twee weken rust vanzelf weer recht komen te staan.
Enkele dagen later, toen klager onverminderd het gevoel had dat het niet goed zat met zijn teen – deze stond nog steeds scheef, was dik en rood en deed erge pijn – heeft hij weer het spreekuur van de arts bezocht. Wederom keek dearts alleen maar naar zijn voet, waar zijn sok echter nog omheen zat, en zei dat de voet na vier weken wel genezen zou zijn, in welke periode klager niet behoefde te werken.
Na vier weken heeft klager weer het spreekuur van de arts bezocht omdat er nog steeds geen noemenswaardige verbetering was opgetreden. Het is juist dat hij, zoals de arts naar voren heeft gebracht, in die periode een paar keer heeftgevoetbald. Hij had inmiddels al weken de voorgeschreven rust in acht genomen en daardoor bijna de hele dag op cel gezeten. Hij had er grote behoefte aan gekregen om even te sporten, aangezien hij dat gewoonlijk veel deed. Bovendienhad hij niet de indruk dat zijn voet van het rusten beter werd; deze bleef dik en deed nog steeds pijn. Hij heeft toen – met een voetbalschoen die enkele maten groter was dan normaal – in één week een paar keer gevoetbald. Nadienwas zijn voet onverminderd dik en pijnlijk.
Uiteindelijk – bijna vijf weken na het ontstaan van de blessure - heeft de arts alsnog een röntgenfoto laten maken. Daaruit bleek dat de teen gedeeltelijk uit de kom lag. Op de ehbo van het ziekenhuis is nog getracht de teen terugte zetten. Dit bleek door het tijdsverloop niet meer mogelijk. Om te voorkomen dat de teen uit de kom zou blijven schieten is het betreffende gewricht door operatief ingrijpen vastgezet. Daartoe is in eerste instantie een pin inzijn voet aangebracht, welke er na vijf weken weer uit is gehaald. Doordat het teengewricht gefixeerd is – de bewuste teen staat inmiddels recht – is klager blijvend beperkt in het functioneren van zijn teen en voet. Hij heeftbovendien nog steeds klachten er aan, waarvan het niet zeker is dat ze na verloop van tijd geheel zullen verdwijnen.
Aan de arts wordt verweten dat hij de klachten niet van begin af aan serieus heeft genomen, ook al gaf klager aan dat hij hevige pijn had en het gevoel had dat het niet goed zat. De arts heeft tijdens de eerste twee consulten devoet niet tot nauwelijks bekeken en deze helemaal niet onderzocht. Wellicht was het niet mogelijk om meteen al te constateren dat de teen uit de kom was. Echter, door ook bij klagers tweede consult, waarbij de sok niet eens uitmoest, te beslissen dat eerst nog gedurende een maand diende te worden bezien of de klachten vanzelf over zouden gaan, heeft de arts onnodig veel risico genomen. Hij had klager in een (veel) eerder stadium moeten doorsturen naar hetziekenhuis, zodat het euvel aan de voet snel verholpen was en klager er geen blijvend letsel aan zou overhouden. Een en ander klemt temeer omdat een gedetineerde, anders dan in de vrije maatschappij, niet zelf actie kan ondernemenwanneer hij het gevoel heeft dat de arts nonchalant met zijn klacht omgaat en deze niet serieus neemt. Daarom gelden voor de medische dienst binnen een inrichting zwaardere eisen met betrekking tot de zorgvuldigheid van handelen danbuiten. Ten aanzien van klager is evenwel zelfs niet voldaan aan de zorgverplichting die voor artsen in het algemeen geldt.

In zijn eerste reactie op het beroep heeft de inrichtingsarts verwezen naar het standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur.
Nadien is het verslag van horen van klager aan de arts toegezonden, met het verzoek uitgebreid te reageren op de inhoud daarvan (voorzover betrekking hebbend op handelen door of namens de arts) en in elk geval informatie teverstrekken die naar datum en bevindingen meer genuanceerd is dan welke is vervat in de brief aan de medisch adviseur.
In zijn reactie verwijst de arts voor de gang van zaken andermaal naar de brief aan de medisch adviseur. Daaraan wordt het volgende toegevoegd. ‘Achteraf is het natuurlijk spijtig dat de situatie t.a.v. zijn teen in den beginne isonderschat, ofschoon de initiële therapie t.w. een pleisterspalk aan de naburige teen wel degelijk een correcte aanpak in dezen is. In de verdere behandeling van dit letsel had achteraf toch eerder een foto gemaakt moeten worden.’

3. De beoordeling
Voor de beroepscommissie is aannemelijk geworden dat ten tijde van het eerste consult van klager bij de inrichtingsarts zijn voet, met één teen in een scheve stand, erg gezwollen en pijnlijk was. Onder deze omstandigheden is hetvoor de arts niet goed mogelijk om (zelf) gericht onderzoek te doen naar de aard van de blessure. Hoewel een röntgenfoto meteen de nodige duidelijkheid had kunnen geven, heeft de arts er voor gekozen daartoe niet meteen over te gaanen heeft hij de voet in eerste instantie bij de scheve teen vastgezet door middel van een pleisterspalk. Deze wijze van behandelen kan naar het oordeel van de beroepscommissie noch in zijn algemeenheid, noch ten aanzien van klager,gegeven de omstandigheden van het geval, als onzorgvuldig worden aangemerkt, mits de arts (het herstel van) de blessure blijft volgen.
Hoewel de arts in zijn reactie op het verzoek om bemiddeling heeft gesteld dat hij ter gelegenheid van controle van klagers voet na een week alsnog een röntgenfoto heeft laten maken, is voor de beroepscommissie, mede op grond van dedaaromtrent door klager afgelegde genuanceerde verklaring, welke niet is weersproken door de arts, aannemelijk geworden dat dit vervolgonderzoek pas na meer dan vier weken in gang is gezet. Klager heeft de arts wel binnen een weekna het eerste consult andermaal geconsulteerd, doch dit heeft niet geleid tot een ander oordeel van de arts omtrent de te volgen wijze van behandelen, noch tot het maken van een vervolg-afspraak binnen een kortere periode dan vierweken.
De beroepscommissie komt op grond van het voorgaande tot het oordeel dat de wijze waarop en de mate waarin de arts (het herstel van) klagers blessure is blijven volgen na het eerste consult, gelet op de nog bestaande onzekerheidover de aard van die blessure, als onvoldoende en mitsdien als onzorgvuldig moet worden aangemerkt. Zij zal het beroep daarom gegrond verklaren. Aan klager zal een tegemoetkoming worden toegekend van f. 250,- (tweehonderd-vijftiggulden).

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de p.i. „De IJssel“ toekomende tegemoetkoming op f. 250,- (tweehonderdvijftig gulden).

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, prof. dr. F.H.L. Beyaert en prof. dr. L.A.J.M. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.H.L. Cusell-te Gussinklo, secretaris, op 23oktober 2000.

secretaris voorzitter

Naar boven