Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1950/GB, 12 maart 2019, beroep
Uitspraakdatum:12-03-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-18/1950/GB

Betreft:            [klager]            datum: 12 maart 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 10 oktober 2018 genomen beslissing van de selectiefunctionaris, en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.  Op 19 februari 2019 zijn klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. M. de Reus, en mevrouw mr. [..]  namens de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister) gehoord door mr. C.M. van der Bas, voorzitter, bijgestaan door J.G.A. van de Brand, lid van de Raad, in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught. Als toehoorder was aanwezig […], coördinator procesondersteuning bij de Raad. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden (de BPG-afdeling) van de p.i. Vught ongegrond verklaard.

2.         De feiten

Klager is sedert 19 januari 2012 gedetineerd. Hij verbleef in de p.i. Alphen te Alphen aan den Rijn. Op 19 juni 2018 is hij in de BPG-afdeling van de p.i. Vught geplaatst, waar een individueel regime geldt. Op 25 februari 2019 is een nieuwe selectiebeslissing genomen, waarbij is beslist klager te selecteren voor het gevangenisregime van de p.i. Zwolle. Klager is op 26 februari 2019 overgeplaatst naar voormelde p.i.

3.         De standpunten

3.1.      Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

Klagers advocaat stelt dat de beslissing van de selectiefunctionaris – dat is voldaan aan artikel 11 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling)  – onvoldoende is gemotiveerd. Klager verbleef voorafgaand aan de opgelegde disciplinaire straf van medio juni 2018 in het plusprogramma. De directeur van de p.i. Alphen heeft dan ook geoordeeld dat klager goed gedrag heeft vertoond gedurende, in ieder geval, een periode van meer dan zes weken (art. 1d van de Regeling). Klager stelt zich op het standpunt dat hij voornamelijk is overgeplaatst als gevolg van zijn verleden en voornoemde disciplinaire straf. Klager acht deze gegevens, ook in onderlinge samenhang gezien, onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat sprake is van een situatie zoals omschreven in artikel 11 van de Regeling. Klager merkt daarbij op dat hij uitdrukkelijk niet heeft willen benoemen dat hij wraak zou nemen op de betreffende medegedetineerde met wie in juni 2018 een geschil bestond. Klager heeft slechts te kennen gegeven dat het, ter voorkoming van verdere escalatie van de zijde van deze medegedetineerde, beter zou zijn dat een overplaatsing zou plaatsvinden. Indien onwenselijk werd geacht dat klager in dezelfde inrichting verbleef als de gedetineerde met wie hij ruzie had, had ervoor kunnen worden gekozen klager over te plaatsen naar een andere inrichting met hetzelfde regime. De voorvallen uit 2012 en 2013 hebben volgens klager meegespeeld bij het nemen van de bestreden beslissing. Hij ontkent het geprepareerde mes in zijn bezit te hebben gehad. Het mes dat in zijn kamer is aangetroffen, was niet van hem, maar van een vorige bewoner. Klager zat gedetineerd in de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard. Daar is een mobiele telefoon bij hem aangetroffen en vervolgens is klager overgeplaatst naar de p.i. Alphen. Klager is daar in een cel geplaatst en na twee weken is bij een celinspectie het geprepareerde mes op zijn cel aangetroffen. Het DNA dat is aangetroffen op het mes, is niet vergeleken met het DNA van klager.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

De directeur van de p.i. Alphen aan den Rijn heeft op 15 juni 2018 een selectieadvies opgesteld. Uit dit advies komt naar voren dat klager is geselecteerd voor overplaatsing. Aan hem is een disciplinaire straf opgelegd wegens het aantreffen van contrabande (softdrugs en een scheermes). De klacht daartegen is ongegrond verklaard. Op 13 juni 2018 heeft klager gevochten met een medegedetineerde, waarbij tevens schade aan spullen is berokkend. Klager heeft de medegedetineerde bedreigd en de directeur heeft dit dreigement gezien klagers verleden serieus genomen. Klager is op 19 juni 2018 gedegradeerd naar het basisprogramma. Klager heeft aangetoond dat hij op basis van zijn persoonlijkheid en gedrag niet in een regime van beperkte gemeenschap kan functioneren. De gedragsdeskundige heeft aangegeven dat klagers beheersproblematische gedrag op de voorgrond staat en er geen indicatie is voor plaatsing in een Penitentiair Psychiatrisch Centrum. De omstandigheid dat klager in het plusprogramma verbleef, betekent niet dat klager niet gedegradeerd en overgeplaatst kan worden.

4.         De beoordeling

4.1.      De BPG-afdeling van de p.i. Vught is een afdeling binnen de inrichting voor mannen met een individueel regime en een normaal beveiligingsniveau.

4.2.      Een (al dan niet onherroepelijk) tot gevangenisstraf veroordeelde gedetineerde dient te worden geplaatst in een inrichting met een regime van algehele of beperkte gemeenschap, tenzij plaatsing in een individueel regime noodzakelijk is. In het individueel regime kunnen gedetineerden worden geplaatst die op grond van hun persoonlijkheid, gedrag of andere persoonlijke omstandigheden, een ernstig beheersrisico vormen voor zichzelf of anderen en ten gevolge daarvan niet in staat zijn in een regime van algehele of beperkte gemeenschap te functioneren of te verblijven. De selectiefunctionaris heeft klagers gedrag in redelijkheid kunnen aanmerken als een contra-indicatie voor plaatsing in een inrichting met een regime van  beperkte gemeenschap. Aan klager zijn disciplinaire straffen opgelegd wegens het bezit van een geprepareerd mes alsmede softdrugs en voor vechten met een medegedetineerde op de arbeid, waarbij klager heeft gezegd dat het beter is de ander nu niet tegen te komen. Gezien het verleden van klager – klager heeft in 2012 en in 2013 medegedetineerden neergestoken, als gevolg waarvan één van hen is overleden – acht de beroepscommissie het niet onbegrijpelijk dat de directie dit dreigement serieus heeft genomen en aan de selectiefunctionaris heeft geadviseerd klager te plaatsen in een BPG-regime. Klager heeft door bovenstaand gedrag te vertonen en dergelijke feiten te begaan aangetoond dat hij op basis van zijn gedrag niet in een regime van beperkte gemeenschap kan functioneren. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris klager te plaatsen in een inrichting met een individueel regime kan derhalve, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris, op 12 maart 2019.

                                                                                            

            secretaris                                                  voorzitter

 

 

Naar boven