nummer: R-18/1935/JA
betreft: [klager] datum: 18 maart 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. R. Dijkstra, namens […], geboren op […] 2000, verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 1 oktober 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij de rijks justitiële jeugdinrichting (r.j.j.i.) locatie De Hartelborgt te Spijkenisse (hierna: De Hartelborgt), alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 22 januari 2019, gehouden in de rechtbank Midden-Nederland te Utrecht, is gehoord de raadsvrouw mr. R. Dijkstra. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt. De directeur van De Hartelborgt heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. het niet met zijn advocaat kunnen bellen op 1 augustus 2018 (Hb-2018-95) en
b. het beschadigen van klagers broek (Hb-20 18-98). De beklagrechter heeft het beklag op beide onderdelen ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De raadsvrouw verwijst ter zitting naar de gronden die in het beroepschrift zijn opgenomen. Ten aanzien van klachtonderdeel a. geldt dat indien een jeugdige telefonisch contact wil met een geprivilegieerd persoon, hij hiervoor de mogelijkheid dient te krijgen, als hiertoe de noodzaak en gelegenheid bestaat. Klager wenste overleg in verband met een naderende zitting. Gelet op de spanning, klagers leeftijd en omdat het een inhoudelijke behandeling van de zaak betrof, is de noodzaak van contact volgens klager aangetoond. Ingevolge artikel 6 lid 1 EVRM dient eenieder voldoende tijd en gelegenheid te hebben om zijn verdediging te voeren. Overleg met een advocaat is een kernactiviteit bij de voorbereiding van de verdediging. Klager kan tijdens het belmoment ’s avonds niet met zijn advocaat bellen, omdat de advocaat dan niet beschikbaar is. Het is niet zo dat klager ’s ochtends in zijn bed is blijven liggen; hij had een afspraak. De inrichting had een uitzondering moeten maken. De stelling van de directeur, dat de noodzaak om contact op te nemen met de advocaat ontbrak, wordt door klager betwist. De directeur was ervan op de hoogte dat de inhoudelijke behandeling van klagers strafzaak op 9 augustus 2018 zou plaatsvinden. Ten aanzien van klachtonderdeel b. zou het correct zijn geweest wanneer klagers broek door de scanner was gehaald. De broek had niet beschadigd hoeven worden. Namens de directeur is in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt schriftelijk als volgt toegelicht.
Ten aanzien van klachtonderdeel a. wordt gewezen op de bij het schriftelijke verweer gevoegde dagrapportage van 1 augustus 2018. Daarin staat vermeld dat klager zelf niet uit zijn bed wilde komen. Dit betreft een rapportage opgesteld door een beëdigd ambtenaar, waarin de waarheid staat vermeld. Het verhaal dat klager zelf achteraf vertelt aan de maandcommissaris, maakt dat niet anders.
Ten aanzien van klachtonderdeel b. bracht de verdenking van de hoeveelheid hasj in het zakje in de voering met zich mee dat dit niet te zien zou zijn in een scanner. In een scanner zijn alleen afwijkingen van substantie te zien. Er was al gevoeld dat er een “zakje” in de broek zat. Hierdoor zou dus hoogstwaarschijnlijk een afwijking van substantie te zien zijn in de scanner, maar dan nog zou niet duidelijk zijn wat er in het zakje zat. Scanners detecteren immers niet specifiek op hasj. Uiteindelijk zou de broek dus opengemaakt moeten worden. Er bestond daarom geen enkele reden om de broek door de scanner te halen. Verder wordt verwezen naar in de beklagfase opgestelde verweren.
3. De beoordeling
klachtonderdeel a.
Artikel 44, vierde lid van de Bjj bepaalt dat de jeugdige in staat wordt gesteld met de in artikel 42, eerste lid, Bjj genoemde personen en instanties telefonisch contact te hebben, indien hiervoor de noodzaak en de gelegenheid bestaat. Op deze gesprekken wordt geen ander toezicht uitgeoefend dan voor zover noodzakelijk om de identiteit van de persoon of instantie met wie de jeugdige een telefoongesprek voert of wenst te voeren vast te stellen. In artikel 42, eerste lid, onder i, van de Bjj staat de rechtsbijstandsverlener als een van deze personen vermeld. De beroepscommissie ziet zich gelet op artikel 44 Bjj voor de vraag gesteld of kan worden aangenomen dat er op 1 augustus 2018 noodzaak bestond voor klager om telefonisch contact op te nemen met zijn advocaat, zodat hij in de gelegenheid had moeten worden gesteld contact op te nemen. De beroepscommissie is van oordeel dat dit niet het geval is. Bij voormeld oordeel acht de beroepscommissie van belang dat klager in verband met een aangepast programma wegens niet positief gedrag op de groep, twee belmomenten per dag had. Een belmoment in de ochtend en een in de avond. In de dagrapportage van 1 augustus 2018 staat opgenomen dat klager tijdens het eerste belmoment in de ochtend er zelf voor heeft gekozen in zijn bed te blijven, terwijl hem in het wekgesprek nog te kennen is gegeven dat hij in de ochtend even kon bellen. In de middag wilde klager per se zijn advocaat spreken, hetgeen hem, ondanks pogingen tot afdwingen van een extra belmoment van zijn kant, is geweigerd. Van enige noodzaak om zijn advocaat nu juist die middag te bellen, is naar het oordeel van de beroepscommissie niet gebleken. Anders dan de mededeling dat klager overleg wenste omtrent de behandeling van zijn zaak, is de noodzaak op dat moment niet nader onderbouwd. Dat de inhoudelijke behandeling van klagers zaak acht dagen later plaats zou vinden, maakt op zichzelf niet dat er een acute noodzaak voor contact is. Klager heeft immers op navolgende belmomenten nog voldoende gelegenheid gehad contact op te nemen met zijn advocaat.
klachtonderdeel b.
Blijkens de stukken is de hond tijdens een spitactie aangeslagen bij klagers kledingkast. Nader onderzoek wees uit dat er in klagers broekband iets knisperde. De broek is vervolgens aan de binnenzijde van de broekband opengesneden. Het betrof een snee van ongeveer 4 centimeter. Gelet op het reële vermoeden van contrabande in klagers broek, kan de beslissing om een snede in de broek te maken niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Dat de broek (eerst) door een scanner had kunnen worden gehaald, maakt dit niet anders. Door de inrichting is aangeboden om een en ander op kosten van de inrichting te laten repareren. Deze snede was volgens de inrichting makkelijk te repareren en niet zichtbaar voor anderen. Klager wenste hier echter geen gebruik van te maken. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal derhalve op beide klachtonderdelen ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van klachtonderdelen a. en b. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.
Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.C. Koens, voorzitter, mr. E. Lucas en dr. J.G. Vinke, leden, bijgestaan door mr. M. Simpelaar, secretaris, op 18 maart 2019
secretaris voorzitter