Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1918/TA, 28 februari 2019, beroep
Uitspraakdatum:28-02-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer :         R-18/1918/TA

betreft:       [klager]       datum: 28 februari 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. M. Smit namens […], verder te noemen klager,  gericht tegen een uitspraak van 1 oktober 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij de Pompestichting, locatie Zeeland, verder te noemen de inrichting (PZ 2018/012), alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 15 januari 2019, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is gehoord klagers raadsman mr. M. Smit. […], jurist bij de Pompestichting, heeft schriftelijk meegedeeld niet ter zitting te verschijnen. Door een misverstand bij DV&O is klager niet naar de zitting in het Justitieel Complex Zaanstad vervoerd. Van het horen van mr. M. Smit is verslag opgemaakt. Klager, zijn raadsman en het hoofd van de inrichting zijn in de gelegenheid gesteld om vóór 1 februari 2019 schriftelijk op het verslag te reageren. Klager, zijn raadsman en het hoofd van de inrichting hebben niet op het verslag gereageerd. Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft het te laat verstrekken van medicatie aan klager op 12 juli 2018. De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in het beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en van het hoofd van de inrichting

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft het klaagschrift geschreven en gedateerd op 12 juli 2017 en op 17 juli 2018 aangeboden aan het personeel. De datum 17 juli 2018 heeft hij met de hand geschreven op de envelop. Hij vermeldt de datum van verzending standaard op de envelop. De maandcommissaris is op een later moment, kort voor 9 augustus 2018, met deze envelop in de hand bij klager gekomen. Hoewel klager niet had gevraagd om bemiddeling was de envelop toen dus nog niet verstuurd aan de CvT. De raadsman is benieuwd naar het verslag van de maandcommissaris op dit punt. Klager heeft in verband met het niet ontvangen van een ontvangstbevestiging nog gebeld met het kantoor van zijn advocaat. Klager stelt regelmatig beklag in en vergeet geen termijnen. Hetgeen namens het hoofd van de inrichting in de reactie van 15 januari 2019 wordt gesteld, wordt betwist door klager. De hardheidsclausule als vermeld in artikel 58, vijfde lid, Bvt gaat in dit geval op. Klager is wel ontvankelijk in de klacht.Klager was van plan om ter zitting te verschijnen en daar toe te lichten hoe zijn communicatie met de maandcommissaris over deze kwestie was verlopen. DV&O heeft het transport naar de locatie Zeeland gestuurd terwijl klager in de locatie Nijmegen verblijft. Verzocht wordt om klager alsnog te ontvangen in het beklag en de zaak terug te verwijzen ter behandeling door de beklagcommissie.

Het te laat verstrekken van medicatie op 12 juli 2018 betreft geen eenmalige gebeurtenis. Op 26 november 2018 is eveneens op zitting van de beklagcommissie behandeld dat klager wel vier- tot vijfmaal te laat medicatie heeft ontvangen en dat hem een andere keer een overdosis zware opiaten is verstrekt. Het beklag is overigens niet gegrond verklaard. In een eerdere inrichting heeft de medicatie-verstrekking nooit tot problemen geleid. Uit een e-mail van mr. Knoester van 27 november 2018 blijkt dat het weer driemaal niet goed is gegaan. Het is kennelijk een structureel probleem. Het is de verantwoordelijkheid van de inrichting om de medicatie tijdig te verstrekken. In verband met zijn verslavingsproblematiek en de conditie van zijn longen heeft klager tijdig medicatie nodig. Het te laat verstrekken van medicatie werkt voor klager ontregelend en bezorgt hem in elk geval in psychologisch opzicht last. Gesteld wordt dat klager zijn medicatie wisselend zou innemen. Dit heeft te maken met de omstandigheid dat het er op een gegeven moment op leek dat zijn medicatie uit de handel zou worden genomen en dat hij daarom een vervangend geneesmiddel zou krijgen. Klager is toen inderdaad enigszins gaan hamsteren. Hij had het gevoel dat er een spel met hem werd gespeeld. Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Mocht klager zelf niet in de gelegenheid zijn om post te versturen, zoals bij een afdelingsarrest in het onderhavige geval, dan kan hij altijd post aan het personeel overhandigen. Deze post wordt dezelfde dag nog in een postvak gedeponeerd dat dagelijks wordt geleegd. Uit navraag bij de secretaris van de commissie van toezicht volgt dat er geen sprake is van bemiddeling door de maandcommissaris. In het verslag van de maandcommissaris van 5 september 2018 dat betrekking heeft op de maand augustus 2018 wordt alleen het volgende vermeld: “Klager heeft een beklagzaak naar de beklagcommissie gestuurd maar geen bericht van ontvangst ontvangen. Vraagt of dit vergeten is.”. Redenen waarom de klachten die klager ten tijde van zijn verblijf in de locatie Zeeland heeft ingediend tijdens een beklagzitting in Nijmegen zijn behandeld, zijn dat klager pas zeer kort tevoren intern was overgeplaatst en het gelet op zijn conditie en weerstand ten aanzien van deze interne overplaatsing niet wenselijk was en mogelijk zelfs ontregelend zou kunnen werken om klager weer naar Zeeland te vervoeren ten behoeve van een beklagzitting. Verwezen wordt naar hetgeen tijdens de beklagprocedure is ingebracht.

3.         De beoordeling

Namens klager is aangevoerd dat hij het klaagschrift dat betrekking heeft op de te late verstrekking van medicatie op 12 juli 2018 diezelfde dag heeft geschreven en op 17 juli 2018 heeft aangeboden aan het personeel. Volgens klager heeft de maandcommissaris klager op 9 augustus 2018 bezocht terwijl de maandcommissaris de envelop waarin klager het klaagschrift had aangeboden in de hand had. Door de inrichting is gesteld dat het postvak waarin aangeboden post wordt gedeponeerd altijd dezelfde dag wordt geleegd. Wat hier ook van zij. De beroepscommissie zal klager voor wat betreft het binnen de in artikel 58, vijfde lid, Bvt vermelde termijn voor indienen van het beklag het voordeel van de twijfel geven. Uit de behandeling ter zitting en de stukken is vast komen staan dat klager aan wie iedere ochtend om 07:00 uur medicatie wordt verstrekt op 12 juli 2018 een uur te laat zijn medicatie heeft ontvangen. Uit navraag bij klagers psychiater is gebleken dat dit geen medische consequenties voor klager heeft gehad. Dat klagers medicatie structureel te laat aan hem zou worden verstrekt, acht de beroepscommissie niet aannemelijk geworden. Naar het oordeel van de beroepscommissie kan de klacht dan slechts worden opgevat als te zijn gericht tegen de wijze van betrachten van de (medische) zorgplicht waartegen op grond van het bepaalde in artikel 56, vierde lid, Bvt geen beklag openstaat. Om die reden is de klager dus toch niet-ontvankelijk in zijn beklag. De beroepscommissie zal daarom de uitspraak van de beklagrechter bevestigen met wijziging van de gronden.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met wijziging van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. M.J.H. van den Hombergh, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 28 februari 2019.

    

                        secretaris                                             voorzitter

Naar boven