Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1883/GB, 5 maart 2019, beroep
Uitspraakdatum:05-03-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-18/1883/GB

Betreft:            [klager]            datum: 5 maart 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van  […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 17 september 2018 genomen beslissing van de selectiefunctionaris en van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar het Justitieel Complex Zaanstad of de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein afgewezen.

2.         De feiten

Klager is sinds 15 augustus 2016 gedetineerd. Hij verblijft op de afdeling voor Beheersproblematische Gedetineerden (BPG) van de p.i. Vught, waar een individueel regime geldt.

3.         De standpunten

3.1.      Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De beslissing zijn verzoek tot overplaatsing af te wijzen is gebaseerd op één voorval dat eenzijdig is bekeken. Aan het verhaal zitten echter twee kanten. Klager voelde zich bedreigd en heeft uit angst gehandeld. Hij werd al een paar maanden geïntimideerd. Hij heeft geprobeerd zich te distantiëren, totdat de dreiging fysiek werd en hij zich angstig voelde. Klager heeft zich buiten dit voorval altijd goed en respectvol gedragen en vanaf dag 1 groen gedrag vertoond. Hij was bezig te re-integreren. Hij heeft al anderhalf jaar geen bezoek ontvangen, omdat hij in Noord-Brabant gedetineerd zit. Daar komt bij dat zijn moeder ziek is en tijdens klagers detentie in een coma heeft gelegen. Dit alles heeft een zeer zware psychische impact op hem. Hij wil naar het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van het Justitieel Complex Zaanstad om aan zijn eventuele problemen te werken. De BPG is daar geen geschikte omgeving voor. Klagers advocaat merkt nog op dat klager er in zijn beroepschrift vanuit gaat dat de selectiefunctionaris eindelijk op zijn overplaatsingsverzoek van 12 juli 2018 zal reageren. Nu de selectiefunctionaris na het horen van klager op 17 september 2018 negatief op dit verzoek heeft gereageerd, is de beroepscommissie bevoegd daarover te oordelen. Verder hoort klager gezien zijn profiel niet op een BPG-afdeling thuis. Weliswaar kon de directeur klager na het incident met een piw-er bij wijze van disciplinaire straf in het individuele regime van de BPG plaatsen, maar dat is hier niet aan de orde. Voor plaatsing in de BPG is structureel gedrag vereist en daarvan is bij klager geen sprake. Verder blijkt niet dat de directeur eerst zelf alles heeft gedaan om klager in de inrichting op te vangen of elders geplaatst te krijgen. Ook de selectiefunctionaris heeft die belangenafweging niet gemaakt. Voorts wordt opgemerkt dat de selectiefunctionaris een beslissing op 10 september 2018 heeft genomen. Als klagers beroep van 21 september 2018 daartegen is ingesteld, zou hij mogelijk te laat zijn. Maar klager heeft niet begrepen dat het om twee losse beslissingen ging. Klager moet dan ook in zijn beroep ontvankelijk worden verklaard. Beslist moet worden dat hij onmiddellijk uit de BPG naar een normale afdeling, bij voorkeur van het Justitieel Complex Zaanstad of de p.i. Nieuwegein, wordt overgeplaatst.

3.2.      De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.

In zijn beslissing van 17 september 2018 merkt de selectiefunctionaris op dat klager naar aanleiding, en als dader, van een zeer ernstig geweldsincident op 4 september 2018 voor de BPG-afdeling van de p.i. Vught is geselecteerd. Pas wanneer klagers beheersrisico kan worden opgeheven, is plaatsing in een reguliere inrichting mogelijk. In de reactie op het beroepschrift van 22 november 2018 geeft de selectiefunctionaris te kennen dat uit een e-mailbericht van klagers casemanager blijkt dat deze het overplaatsingsverzoek van klager van 26 augustus 2018 op 10 september 2018 heeft ontvangen. De beslissing daarop van 17 september 2018 was dus op tijd. In de aanvullende reactie van 28 december 2018 voegt de selectiefunctionaris daaraan toe dat klagers overplaatsingsverzoek niet op 12 juli 2018, maar pas op 26 augustus 2018 is ingediend.

4.         De beoordeling

4.1.      Op grond van artikel 18, eerste lid onder a, van de Pbw heeft de gedetineerde het recht bij de Minister (zie de wijziging van de Pbw met ingang van 1 januari 2019, stb-2018-498) een met redenen omkleed verzoekschrift in te dienen strekkende tot plaatsing in of overplaatsing naar een bepaalde afdeling of inrichting. In het derde lid is artikel 17, vierde lid, van de Pbw van overeenkomstige toepassing verklaard. Daar is bepaald dat de Minister de indiener van het bezwaarschrift binnen zes weken van zijn met redenen omklede beslissing schriftelijk op de hoogte stelt.

4.2.      De selectiefunctionaris merkt op dat de beslissing van 17 september 2018 op klagers overplaatsingsverzoek van 26 augustus 2018 betrekking had. Dat is echter onjuist. Daarnaast merkt klagers raadsvrouw op dat het om een beslissing tot plaatsing in de BPG als zodanig gaat. Ook dat is onjuist. Uitgangspunt is klagers verzoek tot overplaatsing van 12 juli 2018. Daarop heeft de selectiefunctionaris op 17 september 2018 een (negatieve) beslissing genomen. Daarmee heeft de selectiefunctionaris de termijn van zes weken overschreden. Klagers beroep zal dan ook om die reden gegrond worden verklaard. Vanwege de overschrijding van de termijn dient de bestreden beslissing te worden vernietigd. De Minister zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de Minister op binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuwe beslissing te nemen.                                                Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden,  in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 5 maart 2019.

 

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven