Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1797/TA en R-18/1784/TA, 11 maart 2019, beroep
Uitspraakdatum:11-03-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:           R-18/1797/TA en R-18/1784/TA

betreft: [klager] datum: 11 maart 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van […], verder te noemen klager, ingediend door mr. S.O. Roosjen, en het hoofd van FPC De Pompestichting, verder te noemen de inrichting, gericht tegen een uitspraak van 4 september 2018 van de beklagcommissie bij FPC De Pompestichting te Nijmegen, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 13 februari 2019, gehouden in Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. S.O. Roosjen, en namens het hoofd van FPC De Pompestichting, […], juridisch medewerker. Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft:

a. de inbeslagname van klagers spullen op 20 maart 2018 en beschadiging daarvan (PN 2018/066 en PN 2018/127) en

b. de maatregel van separatie met ingang van 21 maart 2018 (PN 2018/67).

De beklagcommissie heeft het beklag onder a. materieel ongegrond verklaard, met uitzondering van het deel van de klacht dat ziet op de vernietiging van etenswaren. Dat deel van het beklag is materieel gegrond verklaard en daarvoor is een tegemoetkoming van € 5,= toegekend. De beklagcommissie heeft verder het beklag onder a. formeel gegrond verklaard en heeft een tegemoetkoming van € 5,= toegekend. Het beklag onder b. is door de beklagcommissie ongegrond verklaard. Een en ander op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.

a. Klager erkent dat zijn kamer vol met spullen stond. Hij was bereid hier in de toekomst iets aan te doen en hij heeft hierin ook enige stappen gezet. De inrichting heeft hier echter niet op willen wachten en heeft een aantal goederen in beslag genomen. Klager heeft steeds toestemming gekregen om de goederen in te voeren. Dit impliceert dat de goederen op zijn kamer aanwezig mochten zijn. Het had op de weg van de inrichting gelegen hem erop te wijzen dat zijn kamer te vol werd. Voorts is bij de inbeslagname van de goederen schade aan de goederen toegebracht. Zijn nachtkastje is beschadigd, een ergonomisch voetenbankje is beschadigd en zijn soepkommen zijn verdwenen. Ook is het personeel vergeten om klagers planten water te geven waardoor twee planten dood zijn gegaan. Daarnaast heeft het personeel de volledige inhoud van klagers koelkast laten bederven. Zijn koelkast zat helemaal vol. Klager verbleef in de separeerruimte en heeft bij terugkomst op zijn kamer de schade geconstateerd. Klager vindt de tegemoetkoming naar aanleiding van de formele gegrondverklaring te laag. Hij vindt dat de tegemoetkoming een veelvoud van € 5,= zou moeten bedragen. Ook de tegemoetkoming voor de beschadiging van zijn goederen vindt klager te laag. Klager begroot de werkelijk geleden schade op € 50,=.

b. Klager heeft keer op keer aangegeven dat hij zich depressief voelde en om hulp gevraagd, maar hier werd niets mee gedaan. Klager voelde zich verwaarloosd. Op 21 maart 2018 knapte er iets in klager en werd het hem teveel. Hij heeft toen de telefoon kapot gegooid. Primair is klager van mening dat er geen noodzaak bestond tot separatie. Subsidiair voert klager aan dat er kennelijk een lichtere en een zwaardere vorm van separatie bestaan. De zwaardere wordt ten uitvoer gelegd in een soort isoleerruimte en is in klagers geval gebruikt. Klager is van mening dat, als separatie al noodzakelijk was, volstaan had kunnen worden met de lichtere vorm.                                      Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.

a. Klagers kamer was overvol en er zijn heel veel spullen in beslag genomen. Het personeel heeft aangegeven dat er bij de inbeslagname geen spullen van klager zijn beschadigd. Voorts is het hoofd van de inrichting van mening dat het beklag ten onrechte wegens vormverzuim gegrond is verklaard nu klager op 20 maart 2018 een inbeslagnameformulier heeft ontvangen, waarmee is voldaan aan artikel 29, tweede lid, Bvt in samenhang bezien met artikel 23, vierde lid, Bvt. De wet vereist enkel  dat een bewijs van ontvangst wordt afgegeven. Voorts voert het hoofd van de inrichting aan dat enkel beklagnummer PN 2018/127 ziet op etenswaren en in PN/2018/66 niet is gespecificeerd welke goederen zijn beschadigd. De beklagcommissie heeft de klachten samen genomen en PN/2018/66 daarom ten onrechte (gedeeltelijk) inhoudelijk gegrond verklaard.

b. Klager was vanuit de separeerruimte op 20 maart 2018 in afzondering geplaatst. Op 21 maart 2018 was klager kwaad over de inbeslagname van zijn spullen. Hij was opgefokt, niet te verzorgen, schold het personeel continu uit en wilde niet de samenwerking aangaan. Klager was niet aanspreekbaar. Klager is daarom op 21 maart 2018 weer gesepareerd. Vanwege klagers gemoedstoestand is klager achteraf gehoord. Omdat klager in de separeerruimte bleef bonken en hierbij zijn handen had beschadigd, is beslist ook cameraobservatie toe te passen.

3.         De beoordeling

a.Het beroep van klager is gericht tegen de inhoudelijke ongegrondverklaring van het beklag en tegen de hoogte van de toegekende tegemoetkoming naar aanleiding van de gedeeltelijke inhoudelijke gegrondverklaring (voor zover de klacht ziet op de vernietiging van etenswaren) alsmede tegen de hoogte van de toegekende tegemoetkoming naar aanleiding van de gegrondverklaring van het beklag wegens vormverzuim. Het beroep van het hoofd van de inrichting is gericht tegen de gegrondverklaring van het beklag wegens vormverzuim alsmede tegen de inhoudelijke gegrondverklaring van beklag met nummer PN 2018/066. Ten aanzien van het beroep van klager overweegt de beroepscommissie dat de beslissing van 20 maart 2018 tot inbeslagname van klagers spullen niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Hierbij heeft de beroepscommissie in aanmerking genomen dat aannemelijk is geworden dat klagers kamer te vol stond, hetgeen een ongezonde en onveilige situatie opleverde. Met klager is voorafgaand aan de inbeslagname meerdere keren gesproken teneinde hem aan te sporen zijn kamer overzichtelijk te houden, maar dit bleek teveel voor klager. De omstandigheid dat klager steeds toestemming heeft gekregen spullen in te voeren, maakt dit niet anders. Niet aannemelijk is geworden dat door toedoen van het personeel klagers spullen zijn beschadigd. Voor zover naar aanleiding van de gegrondverklaring van het beklag voor de vernietiging van etenswaren (bedorven etenswaren in klagers koelkast) een tegemoetkoming van € 5,= is toegekend, overweegt de beroepscommissie dat zij zich niet kan verenigen met de hoogte van de toegekende tegemoetkoming. Nu niet weersproken is dat klagers koelkast volledig gevuld was ziet de beroepscommissie aanleiding voor toekenning van een hogere tegemoetkoming aan klager. Zij verklaart het beroep in zoverre dan ook gegrond en kent klager een tegemoetkoming toe van €15,=. Ten aanzien van het beroep van het hoofd van de inrichting overweegt de beroepscommissie als volgt. Voor zover de beklagcommissie het beklag wegens vormverzuim gegrond heeft verklaard wegens het niet vermelden van data waarop de inbeslagnameformulieren zijn uitgereikt, overweegt de beroepscommissie dat artikel 29, derde lid, Bvt in samenhang bezien met artikel 23, vierde lid, Bvt een bewijs van afgifte vereist. De wet vereist niet de vermelding van een datum van uitreiking. Evenmin is gebleken dat van bepaalde inbeslaggenomen goederen verzuimd is inbeslagnameformulieren op te stellen. Het beroep van het hoofd van de inrichting zal derhalve in zoverre gegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd. Het beklag zal in zoverre alsnog ongegrond worden verklaard. Het voorgaande houdt tevens in dat klagers beroep gericht tegen de hoogte van de toegekende tegemoetkoming naar aanleiding van de gegrondverklaring wegens vormverzuim, ongegrond dient te worden verklaard. Voor zover het beroep van het hoofd van de inrichting is gericht tegen de inhoudelijke gegrondverklaring van het beklag met beklagnummer PN 2018/066, overweegt de beroepscommissie dat het klaagschrift met voormeld nummer inderdaad niet ziet op de vernietiging van etenswaren zodat de beklagcommissie het beklag in zoverre ten onrechte gegrond heeft verklaard. Het beroep van het hoofd van de inrichting zal derhalve ook in zoverre gegrond worden verklaard.

b.Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. De beroepscommissie acht aannemelijk dat gezien klagers gedrag een noodzaak bestond tot separatie van klager. Klager was niet aanspreekbaar, opgefokt en verbaal agressief. De beroepscommissie acht de opgelegde maatregel niet in strijd met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Het beroep van klager zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep van klager voor zover dat is gericht tegen de hoogte van de toegekende tegemoetkoming naar aanleiding van de vernietigde etenswaren gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en kent klager een tegemoetkoming van € 15,= toe. Zij verklaart het beroep van klager ten aanzien van het beklag onder a. en b. voor het overige ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre. De beroepscommissie verklaart het beroep van het hoofd van de inrichting gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag in zoverre alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, prof. dr. H.J.C. van Marle en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 11 maart 2019                                             

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven