Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 99/1135/GM A, 18 januari 2000, beroep
Uitspraakdatum:18-01-2000

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: A 99/1135/GM

betreft: [klager] datum: 18 januari 2000

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (PM) heeft kennis genomen van een op 11 november 1999 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) "De IJssel" te Krimpen aan den IJssel,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 29 oktober 1999 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 22 december 1999, gehouden in de p.i. "De IJssel", zijn gehoord klager en de heer [...], inrichtingsarts.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 22 augustus 1999, betreft de afbouw van de methadonverstrekking aan klager.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht:
Hij zit een straf uit van twintig maanden. Op 11 april 2000 komt hij in vrijheid. In juni 1999 is hij vanuit de p.i. te Breda (h.v.b.) naar de p.i. „De IJssel“ (gevangenis) gekomen. Hij is al twintig jaar verslaafd. De laatste vijfjaren gebruikte hij methadon via het CAD te Breda. In de p.i. te Breda kreeg hij een onderhoudsdosis methadon verstrekt. Omdat hij wilde proberen af te bouwen heeft hij ingestemd met het volgen van een methadonafbouwprogramma, zijhet onder de voorwaarde dat, mocht hij het niet volhouden, hij weer een onderhoudsdosis verstrekt zou krijgen. Dit laatste was hem nadrukkelijk toegezegd. Ten tijde van zijn overplaatsing naar de p.i. „De IJssel“ was de afbouw aleen eind gevorderd: in plaats van acht tabletten gebruikte hij er dagelijks nog slechts drie of vier. De afbouw werd in „De IJssel“ voortgezet, tot hij na een paar weken niets meer kreeg. Het ging in die periode echter steedsslechter met hem, reden waarom hij naar de inrichtingsarts is gegaan met het verzoek toch weer methadon verstrekt te krijgen, zoals met hem was afgesproken toen hij met het afbouwen begon. De arts weigerde echter dit verzoek in tewilligen, zolang hij niet beschikte over een verklaring van het CAD omtrent de wenselijkheid van een onderhoudsdosis. Door toedoen van klagers advocaat was zes weken later de bedoelde verklaring beschikbaar. Daarna wilde de arts dekwestie eerst bespreken in een vergadering. Het resultaat daarvan was dat klager toch geen methadon meer kreeg. Omdat hij (ook) slecht sliep, kreeg hij seresta voorgeschreven, waar hij overigens voor moest tekenen. Na tien dagenkreeg hij niets meer, met als gevolg dat hij weer niet kon slapen. Daarnaast voelde hij zich voortdurend ziek en zeer lamlendig. Tot activiteiten als sporten was hij niet in staat. Hij kon en kan nog steeds niet behoorlijkfunctioneren - geestelijk noch lichamelijk - zonder een onderhoudsdosis methadon. Gelet op zijn langdurige verslavingsverleden heeft hij daar recht op, overeenkomstig de ‘Handreiking methadonverstrekking aan gedetineerden’, zoalsvermeld in het Bajesboek.
Klager hoopt in aansluiting op zijn detentie naar een verslavingskliniek te gaan, waarvoor hij de opname al voor zijn detentie had geregeld. Hij onderhoudt contact met de reclassering (CAD).
Hij voelt zich nog steeds erg beroerd. Hij komt echter niet meer bij de arts; hij mocht zich niet meer ziek melden, want dat was iedere keer zogenaamd ten onrechte. Hij wil onverminderd weer methadon verstrekt krijgen, zodat hijweer enigszins normaal kan functioneren.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen:
Bij de overdracht van klager uit de p.i. te Breda bleek hij een methadonafbouwprogramma te volgen. Hoewel hij in het intakegesprek aangaf dat daarover afspraken met hem gemaakt waren, bleek dit niet uit de stukken. Met de medischedienst van de p.i. te Breda is geen contact geweest. Het afbouwprogramma is in de p.i. „De IJssel“ overgenomen en gecontinueerd, ook al bleek klager daar steeds meer moeite mee te hebben. Desgevraagd heeft de arts aan klagermeegedeeld dat een eventuele ombuiging van het beleid om geen methadon meer te verstrekken alleen via het multidisciplinaire overleg binnen de inrichting mogelijk zou zijn. Intern was dit zo afgesproken. Klagers verzoek om weermethadon verstrekt te krijgen is daarop voorgelegd aan bedoeld forum. Op basis van alle stukken, waaronder een inmiddels van het CAD te Breda ontvangen fax, werd een negatief advies gegeven; men zag geen aanleiding om van deuitgezette lijn af te wijken. De arts, die onverminderd de eindverantwoordelijke was voor de medicatie, heeft dit zwaarwegende advies overgenomen en deze beslissing besproken met klager, mede naar aanleiding van een brief vanklagers advocaat. Tijdens dit gesprek bleek klagers behoefte aan methadon wat minder sterk te zijn en wilde hij graag een kalmeringsmiddel voorgeschreven krijgen. Met de hem voor maximaal tien dagen voorgeschreven seresta toonde hijzich tevreden. Van het daarvoor moeten plaatsen van een handtekening was de arts niets bekend.
De arts voert geen beleid – en is daarbij ook niet anderszins betrokken – inzake de overgang van klager naar de maatschappij; ook wanneer daarbij sprake zou zijn van een opname in een verslavingskliniek heeft hij daarmee geenbemoeienis. Hij verwijst daartoe naar het maatschappelijk werk dan wel de reclassering.

3. De beoordeling
Voor de beroepscommissie is aannemelijk geworden dat klager een zeer langdurig verslavingsverleden heeft en de laatste jaren methadon gebruikt in een door het CAD te Breda begeleid programma. Hij ondergaat een gevangenisstraf vantwintig maanden, hetgeen leidt tot een vrijheidsbeneming van ruim dertien maanden. Onder deze omstandigheden ligt het niet voor de hand om toe te werken naar het zondermeer handhaven van een beleid om voort te gaan met hetniet-verstrekken van methadon, zeker gelet op de visie van de medisch adviseur van het ministerie van Justitie, zoals neergelegd in zijn brief d.d. 16 juli 1997 aan de inrichtingsartsen, als toelichting op de ‘Handreikingmethadonverstrekking aan gedetineerden’, en de van diens zijde gegeven nieuwe inzichten op dit terrein. Dit betekent dat de onderhavige klacht, inhoudende het klager desgevraagd niet opnieuw verstrekken van methadon, gegrond moetworden verklaard.
De beroepscommissie overweegt voorts dat, nu klagers methadongebruik inmiddels geheel is afgebouwd, deze gegrondverklaring niet automatisch behoeft te leiden tot hervatting van een methadonprogramma. Een eventueel vervolg dient teworden afgestemd op de situatie zoals deze naar het zich laat aanzien na de detentie zal zijn. Blijkens de door klager verstrekte gegevens bestaat de mogelijkheid dat hij in de vrije samenleving via het CAD weer een onderhoudsdosisverstrekt zal krijgen dan wel dat sprake zal zijn van opname in een verslavingskliniek.
De beroepscommissie overweegt tenslotte dat zij onvoldoende termen aanwezig acht om klager terzake van de gegrondverklaring van de klacht een tegemoetkoming toe te kennen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en wijst het verzoek om toekenning van een tegemoetkoming af.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, prof. dr. F.H.L. Beyaert en prof. dr. L.A.J.M. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.H.L. Cusell-te Gussinklo, secretaris, op 18januari 2000.

secretaris voorzitter

Naar boven