Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 99/0626/GM A, 27 september 1999, beroep
Uitspraakdatum:27-09-1999

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: A 99/626/GM

betreft: [klager] datum: 27 september 1999

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire Maatregel (PM) heeft kennis genomen van een op 6 juli 1999 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door de inrichtingsarts, verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) te Lelystad,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 28 juni 1999 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 18 augustus 1999, gehouden in de p.i. "Dordtse Poorten" te Dordrecht, is klager gehoord, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. P.A.T. Lemmers. Nadien heeft de raadsvrouw nog aanvullendeschriftelijke informatie verstrekt.
De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. te Lelystad heeft telefonisch laten weten niet ter zitting te verschijnen en zich aan te sluiten bij het verslag van de bemiddeling door de medisch adviseur.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 23 maart 1999, betreft het dagen achtereen niet worden toegelaten tot het spreekuur van de arts en het feit dat een voor de medische dienstbestemd schaalmodel voor aanpassingen aan zijn bed, in handen van anderen is gekomen.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft ter toelichting van zijn klacht het volgende aangevoerd.
Dinsdagavond 16 maart 1999 kreeg hij last van diarree en moest hij overgeven. Hij heeft toen meteen een verzoekbriefje voor de arts ingevuld. De volgende dag gaf de verpleegkundige hem evenwel te kennen hem die dag niet tot hetspreekuur toe te laten omdat de arts het te druk had met nieuw binnengekomen gedetineerden. Nieuwe verzoekbriefjes die klager die dag en de daarop volgende dagen indiende hadden hetzelfde resultaat. Uiteindelijk had hij op vrijdag19 maart 1999 de arts nog niet mogen consulteren, hoewel hij zich nog steeds ziek voelde. Nadat hij in het weekend een boze brief aan de arts had geschreven werd hij op maandag 22 maart 1999 opgeroepen voor consult. In dat gesprekgaf de arts aan dat klager ten onrechte niet eerder tot het spreekuur was toegelaten.
Door en namens klager zijn voorts nog diverse andere klachten toegelicht die met zijn gezondheidstoestand in verband staan.

De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet toegelicht.

3. De beoordeling
Het eerste klachtonderdeel is gericht tegen het handelen van de verpleegkundige, ertoe leidende dat klager geen toegang kreeg tot het spreekuur van de inrichtingsarts, hoewel hij daar – zelfs bij herhaling - om had verzocht.
Klager kan in deze klacht worden ontvangen, nu de inrichtingsarts de onder zijn verantwoordelijkheid vallende medische dienst niet zodanig heeft georganiseerd dat klager desgewenst toegang kon krijgen tot de arts. De bestredenhandelwijze van de verpleegkundige valt daarom toe te rekenen aan de arts.
Nu dit handelen - waarbij de beroepscommissie wegens het ontbreken van enig standpunt daaromtrent van de medische dienst ervan uit moet gaan dat de door klager verschafte gegevens juist zijn - als in strijd met het belang van eengoede uitoefening van de individuele gezondheidszorg als bedoeld in artikel 28 PM moet worden aangemerkt, komt de beroepscommissie tot het oordeel dat het beroep in zoverre gegrond is en dat er reden is klager in verband hiermee eentegemoetkoming toe te kennen.

Op grond van de stukken en het behandelde ter zitting is voor de beroepscommissie aannemelijk geworden dat klager het schaalmodel aan de medische dienst heeft gegeven, mede met de bedoeling dit aan de directie te tonen. Gelet daaropis het niet onbegrijpelijk dat klager dit model uit handen van een penitentiair inrichtingswerker heeft terug gekregen. Het handelen van de medische dienst in dezen is niet in strijd met de in artikel 28 PM genoemde normen. Hetberoep is in zoverre ongegrond.

Zij merkt tenslotte nog op dat de andere door klager naar voren gebrachte klachten, hoezeer die soms ook samenhangen met zijn medische problematiek, niet gericht zijn tegen medisch handelen van de inrichtingsarts als bedoeld inartikel 28 PM en derhalve in deze procedure niet kunnen worden behandeld.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep voor zover het betreft de toegang tot de arts gegrond en voor zover het betreft het handelen met het schaalmodel ongegrond.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de p.i. „Lelystad“ toekomende tegemoetkoming op f. 100,-.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, prof. dr. F.H.L. Beyaert en prof. dr. L.A.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.H.L. Cusell-te Gussinklo, secretaris, op 27september 1999

secretaris voorzitter

Naar boven