Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/2074/GB, 25 maart 2019, beroep
Uitspraakdatum:25-03-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-18/2074/GB

Betreft:            [klager]            datum: 25 maart 2019

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. I.N. Weski en mr. M.M. Koers, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 29 oktober 2018 genomen beslissing van de selectiefunctionaris en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 19 februari 2019, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, hebben […], voorzitter, en […], lid van de Raad, gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. M.M. Koers, en namens de Minister voor Rechtsbescherming […] en […]. Als toehoorder was aanwezig […], coördinator procesondersteuning bij de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De selectiefunctionaris heeft beslist tot verlenging met zes maanden van het verblijf van klager in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) van de p.i. Vught.

2.         De feiten

Klager is sedert 22 januari 2017 gedetineerd. Hij verbleef in het huis van bewaring van de p.i. Vught. Op 8 maart 2017 is hij in de EBI geplaatst, waar een regime van beperkte gemeenschap, alsmede een individueel regime geldt.

Op 8 oktober 2018 heeft de beroepscommissie het beroep van klager tegen de verlengingsbeslissing van 26 februari 2018 gegrond verklaard op grond van een motiveringsgebrek. Daarbij is de selectiefunctionaris opgedragen een nieuwe beslissing te nemen (R-376). Tegen de nieuwe beslissing is onderhavig beroep gericht.

3.         De standpunten

3.1.      Door en namens klager is het beroep – kort en zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht.

In de eerdere beslissing van de selectiefunctionaris werd betoogd dat bij klager sprake was van een extreem vluchtrisico. In onderhavige beslissing wordt opgemerkt dat klager een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt in termen van aanwijzingen van voortgezet crimineel handelen. Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 jaren voor feiten die dateren uit 2015. In deze zaak van klager loopt momenteel het hoger beroep. Deze veroordeling is op zichzelf geen reden plaatsing van klager in de EBI te rechtvaardigen. Vervolgens worden in de bestreden beslissing allerlei feiten naar voren gebracht die nog niet vaststaan.

Gesteld wordt dat er informatie is dat connecties van klager zouden behoren tot het criminele samenwerkingsverband en dat anderen zich ergens zouden kunnen schuilhouden. Dat zijn feiten die niet aan klager kunnen worden tegengeworpen. Er zijn thans drie zaken aanhangig waarbij klager als verdachte is gehoord of reeds is veroordeeld. In geen van deze zaken wordt klager deelname aan een crimineel samenwerkingsverband verweten.

Klager is veroordeeld in het onderzoek met de naam […] voor het medeplegen van poging tot moord. In een ander lopend onderzoek is geen sprake van een verdenking van een feit dat ziet op een crimineel samenwerkingsverband. De medeverdachten van klager in de zaken […] en […] verblijven niet in de EBI. In de zaak […] heeft de rechtbank klager veroordeeld en in die zaak loopt momenteel het hoger beroep. In de zaak […] is vervolging ingesteld tegen klager en deze zaak loopt bij de rechtbank. In de zaak […] is klager gehoord als verdachte, maar is nog geen vervolgingsbeslissing genomen.

Het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP) heeft een nieuw rapport ingebracht. Het enige actuele aan het GRIP-rapport is de datum. Het rapport bevat zelf geen nieuwe informatie. Klagers fictieve einddatum ligt in 2029. In de GRIP-rapportage van 10 augustus 2018 staat vermeld dat klager mensen van buiten van geld zou voorzien. Dat is geen betrouwbare informatie. De enkele omstandigheid dat iemand voor klager geldzaken zou regelen buiten de p.i. is niet vreemd. Klager heeft een dochter en voor haar moeten zaken worden geregeld. In de GRIP-rapportage wordt thans weer verwezen naar de versluierde gesprekken die klager zou hebben gevoerd. Tijdens een bezoekmoment in januari 2018 heeft klager met een vriend van vroeger gesproken in straattaal. Hierop is klager aangesproken en klager heeft toegezegd dat hij dit niet meer zal doen. Bij alle gesprekken die klager met zijn bezoekers voert, luisteren rechercheurs mee. Indien hieruit nieuwe belastende informatie naar voren zou zijn gekomen, zou dit allang bekend zijn. Bij klager is geen sprake meer van enig vluchtrisico. De reden klagers verblijf in de EBI te verlengen ziet hier wel op. De overweging in de beslissing dat sprake is van een onaanvaardbaar maatschappelijk risico, is niet voldoende onderbouwd. De beslissing van de selectiefunctionaris dient te worden vernietigd.

De afgelopen zes maanden is het goed gegaan met klager in detentie. Klager mag zijn dochter één keer per maand zien zonder glas. Ook mag hij zijn dochter vasthouden en knuffelen. Na 2,5 jaar eenzame uitsluiting zit klager thans op de groep met één andere gedetineerde. Dat dit zo lang heeft geduurd, is niet aan klager te wijten. Klager was reeds eerder geschikt bevonden; het wachten was echter op een geschikte groepsgenoot.

Op 8 oktober 2018 is het beroep tegen de verlengingsbeslissing van 26 februari 2018 gegrond verklaard. Inmiddels is in augustus 2018 een nieuwe verlengingsbeslissing genomen. Hiertegen is geen beroep ingesteld, gelet op het beroep dat al liep tegen de eerdere verlengingsbeslissing.

Uit het schriftelijke standpunt blijkt – kort en zakelijk weergegeven – het volgende.

Klager meent nog steeds dat de redenen genoemd in de beslissing van de selectiefunctionaris grove onwaarheden bevatten, pertinent onjuist zijn en gebaseerd zijn op desinformatie en als verregaand onzorgvuldig en in strijd met de evenwichtige en onafhankelijke bejegening van een gedetineerde moeten worden beschouwd in het licht van artikel 5 en 6 EVRM. Bovendien is deze informatie veelal niet getoetst op betrouwbaarheid.

Klager verblijft in het zwaarste detentieregime, waarvan het EHRM bepaalde aspecten als inhumaan en vernederend heeft beoordeeld. Dat klager wordt vervolgd voor feiten die al dateren uit 2015, is geen actuele informatie. Het gaat nota bene om feiten die jaren geleden zijn gepleegd en het Openbaar Ministerie (OM) vervolgt klager met name op basis van PGP-data die vooral uit 2015 dateren. De medeverdachten in die zaken zijn al aangehouden en om onbekende redenen klager nog niet. Dit is wellicht een ‘tactische’ keuze van het OM, maar absoluut geen actuele, concrete reden klager in de EBI te laten verblijven. Bovendien kan het gegeven dat een ander zich kennelijk elders schuil zou houden klager niet worden tegengeworpen en al helemaal niet in onderhavige procedure. De betreffende vermeende medeverdachten in die onderzoeken verblijven bovendien niet in de EBI.

De selectiefunctionaris heeft de verlengingsbeslissing gebaseerd op sub c van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling), namelijk ‘een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van aanwijzingen van voorgezet handelen’. Op basis van de onderliggende stukken wordt niet aan dit criterium voldaan. De motivering van de selectiefunctionaris is onvoldoende. De informatie die wordt aangehaald is wederom enkel oude informatie, dateert van een aantal jaren terug en is dus alles behalve actueel, concreet en met feiten onderbouwd. Klager meent dat de verlengingsbeslissing niet op concrete, actuele en betrouwbare gegevens is gebaseerd. Voorts is niet, althans niet voldoende, gemotiveerd aangeduid waarom ten aanzien van klager niet kan worden volstaan met een plaatsing in een minder beperkend regime dan dat van de EBI. Klager meent dan ook dat geen sprake is van ‘een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van aanwijzingen van voortgezet crimineel handelen’ (artikel 6 onder c van de Regeling). Derhalve is zijn verblijf in de EBI onredelijk, onbillijk en daarmee disproportioneel.

3.2.      Ter zitting van 19 februari 2019 is namens de Minister het standpunt aan de hand van een pleitnotitie mondeling toegelicht. Daaraan is mondeling het volgende toegevoegd:

In de beslissing van 29 oktober 2018 is bij het noemen van het artikel op grond waarvan klagers verblijf in de EBI dient te worden verlengd, sub b weggevallen. Op pagina 6 van de beslissing staat vermeld “Hoewel ook uit bovenstaande feiten niet direct de conclusie getrokken kan worden dat er nog steeds sprake is van een extreem vluchtrisico is het de onderlinge samenhang van de feiten bezien die maken dat er nog steeds sprake is van een hoog vluchtrisico. In geval van ontvluchting van u zou sprake zijn van onaanvaardbare maatschappelijke risico’s, van maatschappelijke onrust en van een ernstig geschokte rechtsorde, nog afgezien van de consequenties in die zin van de wijze waarop invulling zou worden gegeven aan een (gewelddadige) ontvluchting”. Dit duidt op grond b als bedoeld in artikel 6 van de Regeling. Klager is onlangs gehoord in het kader van een nieuw te nemen verlengingsbeslissing. Daarbij is tegen klager gezegd dat hij het afgelopen jaar geen versluierde gesprekken heeft gevoerd.

De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt – kort en zakelijk weergegeven – schriftelijk toegelicht.

Klager is op 19 april 2018 in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien jaren voor het medeplegen van een poging tot moord in november 2015 te […] (zaak […]). Hiertegen heeft klager hoger beroep aangetekend.

Uit de GRIP-rapportage van 6 augustus 2018 blijkt dat het onderzoeksteam […] in de eerste helft van 2018 van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) informatie heeft ontvangen dat klager nog steeds informatie verstrekt aan iemand buiten de inrichting. Deze persoon zou weten wat hij moet doen met betrekking tot te plegen liquidaties. De door de TCI verstrekte informatie werd als betrouwbaar beoordeeld. Tevens ontving het onderzoeksteam in de eerste helft van 2018 van het TCI informatie dat klager, ondanks zijn detentie in de EBI,

nog steeds mensen van geld voorziet. Klager zou iemand buiten de gevangenis hebben die zaken voor hem regelt.

Uit de door het GRIP op 22 oktober 2018 opgemaakte rapportage blijkt niet alleen dat klager in hoger beroep in de zaak […] terechtstaat voor de ernstige verdenking van het medeplegen van de liquidatiepoging in november 2015 in de rol van coördinator. Ten aanzien van hem bestaat ook in het onderzoek […] inmiddels de ernstige verdenking van het medeplegen van een liquidatie in december 2015. Daarbij is wederom het slachtoffer op straat met automatische wapens beschoten, heeft klager een bemiddelende en wederom coördinerende rol vervuld en heeft hij de uitvoerders op straat gerekruteerd uit zijn eigen milieu. Voorts is klager als verdachte op 18 oktober 2018 in een derde dossier betreffende het medeplegen van een liquidatie op straat van een man in het bijzijn van zijn kind in wederom de rol van organisator gehoord (onderzoek […]). In dit rapport wordt ook vermeld dat op basis van onderzoeken wordt vermoed dat klager tot een crimineel samenwerkingsverband behoort en zijn connecties daarbinnen in staat zich buiten Nederland langdurig schuil te houden en af te schermen. Ook klager is hiertoe voorafgaand aan zijn detentie, toen hij zich schuilhield in […], in staat gebleken . Geconcludeerd wordt dat ‘in het licht van al het voorgaande, het risico op ontvluchting onaanvaardbaar toeneemt’, indien klager in een normale p.i. moet worden ondergebracht.

In de beslissing is overwogen dat:

- gelet op het vermoedelijk deel uitmaken van een crimineel samenwerkingsverband waarin meerdere liquidaties zijn gepleegd en veel geld werd verdiend door middel van deelneming aan de smokkel van hard drugs, de veroordeling tot achttien jaren gevangenisstraf wegens het medeplegen van een liquidatiepoging, het recent bij de rechtbank aangeleverde tweede dossier inzake een liquidatie waarbij een levenslange gevangenisstraf tot de mogelijkheden behoort, het zijn van verdachte en het recente horen in een derde liquidatiezaak, de rol van organisator die klager (vermoedelijk) in deze drie zaken heeft;
- de versluierde gesprekken die klager tijdens bezoekmomenten voert, de informatie die klager met betrekking tot het plegen van liquidaties volgens het GRIP nog steeds verstrekt aan iemand buiten de inrichting ondanks zijn verblijf in de EBI, het nog steeds mensen buiten de inrichting voorzien van geld en iemand buiten de p.i. hebben die zaken voor hem regelt; en
- de (internationaal) gezochte criminele connecties van klager die zich evenals klager voor zijn detentie langdurig schuil weten te houden en af te schermen;

is het de onderlinge samenhang van de feiten bezien die maken dat nog steeds sprake is van een hoog vluchtrisico en ingeval van ontvluchting zal sprake zijn van onaanvaardbare maatschappelijke risico’s, van maatschappelijke onrust en van een ernstig geschokte rechtsorde, nog afgezien van het geweld hierbij van buitenaf dat op grond van eerder ingebrachte informatie niet denkbeeldig is.

Gelet op de veroordeling, de verdenkingen en de gedragingen van klager in de EBI in onderlinge samenhang bezien, kan in redelijkheid worden geconcludeerd dat klagereen onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt in termen van aanwijzingen van voortgezet crimineel handelen ex artikel 6 aanhef en onder c juncto artikel 1 aanhef en onder c en o van de Regeling. Daarbij vormt klager, gelet op de veroordeling, de verdenkingen en de gedragingen in de EBI in onderlinge samenhang bezien tevens een onaanvaardbaar maatschappelijk risico, in termen van maatschappelijke onrust, ingeval van ontvluchting waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is (artikel 6 aanhef en onder b juncto artikel 1 aanhef en onder c van de Regeling).

Klager hoort gedragsmatig niet thuis in een regime voor Beheers Problematische Gedetineerden. Plaatsing van klager in een reguliere inrichting met toezichtmaatregelen in het kader van plaatsing op een lijst voor Gedetineerden met een Vlucht- en Maatschappelijk risico (GVM-lijst) kan, gelet op de middelen en macht waar klager over beschikt, niet voorkomen dat klager bijvoorbeeld anderen voor hem laat bellen of post laat versturen. Hierdoor is plaatsing van klager in de EBI nog steeds proportioneel en nodig. In de EBI kunnen de gedragingen, uitlatingen en contacten van klager optimaal worden gemonitord; een inrichting met een lager beveiligingsniveau is hiervoor ontoereikend.

Klager ontvangt (bijna) elke week bezoek van zijn familie. Eén keer in de maand ontvangt hij ook bezoek zonder glas van zijn moeder, zus en dochter. Sinds een paar maanden mag hij af en toe zijn kind vasthouden en knuffelen. Dit is nog nooit eerder in de EBI gebeurd. Klager ontvangt ook frequent bezoek van vrienden. Elke week belt klager drie keer, onder andere met zijn vriend, zus en schoonzus. Zijn (nieuwe) advocaat komt geregeld op bezoek en klager neemt ook geregeld contact op met zijn advocaat.

 

4.         De beoordeling

4.1.      De EBI is aangewezen als huis van bewaring en gevangenis voor mannen en vrouwen met een regime van beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.

4.2.      Ingevolge artikel 6 van de Regeling kunnen in de EBI gedetineerden worden geplaatst die:

a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of:
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is, of:
c. een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van aanwijzingen van voortgezet crimineel handelen.

4.3.      Artikel 26 van de Regeling noemt de voorwaarden die in acht dienen te worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in de EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in de EBI elke zes maanden daarna.

4.4.      De Pbw heeft, gelet op het bepaalde in artikel 2, vierde lid, van de Pbw, als uitgangspunt dat personen ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel plaatsvindt, aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die welke voor het doel van de vrijheidsbeneming of in het belang van de handhaving van de orde of veiligheid in de inrichting noodzakelijk zijn. Wanneer een uitzondering op dit uitgangspunt wordt gemaakt, zal telkens moeten worden onderbouwd en gemotiveerd waarom niet met een andere, minder beperkende wijze van tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel kan worden volstaan. Bij het voortduren van eventuele beperkingen dient gemotiveerd te worden aangegeven op grond waarvan nog steeds niet met minder vergaande beperkingen kan worden volstaan.

4.5.      In aanvulling op het voorgaande dient, gelet op de gevolgen van een plaatsing in de EBI voor een gedetineerde, bij een (alsmaar) voortdurend verblijf in de EBI een groter belang te worden gehecht aan de actualiteit, de concreetheid en de volledigheid, alsmede de betrouwbaarheid van de overgelegde informatie. Beoordeeld dient te worden of de plaatsing in de EBI nog proportioneel en nodig is of dat (al dan niet met toepassing van specifieke beveiligingsmaatregelen) met plaatsing in een inrichting met een minder beperkend regime kan worden volstaan.

4.6.      De beslissing tot verlenging van klagers verblijf in de EBI is, zoals blijkt uit de stukken en het verhandelde ter zitting, gebaseerd op sub b en sub c van artikel 6 van de Regeling. Reeds eerder heeft de beroepscommissie overwogen, in RSJ 8 oktober 2018, R-376, dat uit de toen overgelegde GRIP-informatie niet is gebleken, althans onvoldoende, dat de grond waarop klager in de EBI is geplaatst, te weten het feit dat hij een extreem vluchtrisico, alsmede een onaanvaardbaar maatschappelijk risico in termen van recidivegevaar zou vormen, thans nog actueel is. Ter onderbouwing van de huidige beslissing tot verlenging van het verblijf van klager in de EBI is een nieuwe rapportage van het GRIP, gedateerd 22 oktober 2018, ingebracht. In deze nieuwe rapportage staat onder meer vermeld – in aanvulling op de eerdere rapportages – dat klager als verdachte is gehoord in de zaak […], welke verdenking ziet op het medeplegen van moord in mei 2016, en dat klager en […] vermoedelijk behoren tot hetzelfde criminele samenwerkingsverband.

Uit de overgelegde GRIP-informatie blijkt niet, althans onvoldoende, dat de gronden waarop thans de verlenging van klagers verblijf in de EBI is gebaseerd, namelijk dat sprake is dat klager bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt of dat klager een onaanvaardbaar maatschappelijk risico zou vormen in termen van aanwijzingen van voortgezet crimineel handelen, actueel zijn. Dat klager nog steeds mensen van geld zou voorzien en iemand zou hebben die buiten de gevangenis zaken voor hem regelt, betekent niet – nu voormelde informatie weinig concreet is – dat hieruit kan worden afgeleid dat sprake is van voortgezet crimineel handelen.

Ter onderbouwing van de beslissing tot verlenging van het verblijf van klager in de EBI heeft de selectiefunctionaris verwezen naar het door hem gepleegde (zeer ernstige) delict, waarvoor hij inmiddels in eerste aanleg is veroordeeld, de verdenkingen van betrokkenheid van klager bij zeer ernstige delicten, het feit dat hij betrokken zou zijn bij een reeks liquidaties in het kader van de zogenoemde Mocro-oorlog, evenals het feit dat hij, zo volgt uit informatie van het OM en het GRIP, de laatste jaren in het criminele circuit een steeds prominentere rol is gaan vervullen en in aanzien is gestegen. Deze informatie lag grotendeels reeds aan de plaatsing van klager in de EBI op 8 maart 2017 ten grondslag en is in zoverre niet actueel. Het voeren van versluierde gesprekken door klager tijdens bezoekmomenten is hinderlijk gedrag, maar deze informatie is niet meer nieuw en actueel en kan thans niet de noodzaak van plaatsing van klager in de EBI rechtvaardigen.

Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat klager, naast het hoger beroep dat nog loopt in de zaak […] (waarin hij in eerste aanleg tot een gevangenisstraf van 18 jaren is veroordeeld) wordt vervolgd in de zaak […] ter zake van het medeplegen van moord in december 2015 en dat hij is gehoord als verdachte in de zaak […] betreffende het medeplegen van moord in mei 2016. Een (mogelijke) vervolging voor andere misdrijven kan echter niet zonder meer de conclusie rechtvaardigen dat plaatsing in de EBI noodzakelijk is.

4.7.      Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen lijdt de beslissing van de selectiefunctionaris tot verlenging van het verblijf van klager in de EBI aan een motiveringsgebrek. Uit de overgelegde GRIP-informatie blijkt niet, althans onvoldoende, dat de gronden waarop klager in de EBI is geplaatst, te weten dat hij bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt of dat sprake is van een onaanvaardbaar maatschappelijk risico in termen van aanwijzingen van voortgezet crimineel handelen, actueel is. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard en de bestreden beslissing zal worden vernietigd. De Minister zal worden opgedragen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van drie weken na ontvangst daarvan een nieuwe beslissing te nemen. Daarbij zal in elk geval uit verifieerbare en actuele informatie moeten blijken dat thans nog sprake is van een onaanvaardbaar maatschappelijk risico bij ontvluchting of dat klager een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt in termen van aanwijzingen van voorgezet crimineel handelen. Bovendien zal moeten blijken dat de plaatsing van klager in de EBI nog proportioneel en nodig is en dat niet met plaatsing in een inrichting met een minder beperkend regime kan worden volstaan. De beroepscommissie acht (vooralsnog) geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.

Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van drie weken na ontvangst daarvan. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris, op 25 maart 2019.

 

                                

                                                                      

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven