Nummer : S-19/1099/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 12 februari 2019
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Hoogvliet te Rotterdam.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van
7 februari 2019, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van acht dagen opsluiting in eigen cel of verblijfruimte, ingaand op 7 februari 2019 om 15.30 uur en eindigend op 15 februari 2019 om 15.30 uur, wegens het naar buiten bellen met een telefoonkaart van een medegedetineerde en daarbij het tot twee keer toe een valse melding doen via TV-West aan de politie over de verblijfplaats van een crimineel.
De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 7 februari 2019 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 8 februari 2019.
1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.
Uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur blijkt dat verzoeker een disciplinaire straf heeft opgelegd gekregen nadat de directeur door de afdeling beveiliging op de hoogte is gebracht over het door verzoeker naar TV-West bellen en valse meldingen doen via TV-West aan de politie over de verblijfplaats van een crimineel. Na de melding van de afdeling beveiliging heeft de directeur eerst onderzoek gedaan en contact gezocht met de politie alvorens verzoeker voornoemde disciplinaire straf op te leggen. Verzoeker heeft gebeld met een telefoonkaart van een medegedetineerde. Deze medegedetineerde had de vermissing van zijn telefoonkaart al gemeld.
Alleen al het ontvreemden van een telefoonkaart van een medegedetineerde is strafwaardig en derhalve kon de directeur een disciplinaire straf opleggen. In de Sanctiekaart Landelijk 2016 is daarvoor een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in de eigen verblijfsruimte als maximum vermeld. Verzoeker heeft naast het stelen van de telefoonkaart naar buiten gebeld en een valse melding bij de politie gedaan over een crimineel.
Gelet op het voorgaande kan, naar het voorlopig oordeel van de voorzitter, de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het verzoek zal worden afgewezen.
2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.
Aldus gedaan door mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, in tegenwoordigheid van bc. L. Vis-van Alff, secretaris, op 12 februari 2019
secretaris voorzitter