nummer: R-18/2216/GV
betreft: [klager] datum: 28 februari 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager,gericht tegen een op 22 oktober 2018 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister),alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.
2. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Klagers verlofaanvraag is afgewezen op grond van onterechte aannames ingegeven door p.i.w-ers.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft in de inrichting meerdere positieve urinecontroles gehad. Op 9 oktober 2018 heeft klager geweigerd mee te werken aan een urinecontrole. Klager voldoet niet aan de voorwaarden voor algemeen verlof zoals bepaald in artikel 4, onder c. en d. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling). Hoewel het belang van klager bij algemeen verlof overduidelijk is, dienen bij de toekenning daarvan alle risico’s te worden afgewogen. De reclassering heeft aangegeven dat het recidiverisico als gemiddeld wordt ingeschat op basis van statische factoren. Gelet op hetgeen in het advies vrijheden van de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein naar voren komt omtrent de uitslagen van de afgenomen urinecontroles en de weigering om mee te werken aan de laatste urinecontrole heeft de selectiefunctionaris in redelijkheid kunnen concluderen dat er een ernstig vermoeden is dat verlof zal leiden tot drugsgebruik en ook dat klager onbetrouwbaar is in het nakomen van afspraken. Immers weet klager ook in de gevangenis niet van de verdovende middelen af te blijven en heeft hij geweigerd medewerking te verlenen aan een standaard urinecontrole in verband met de aanvraag tot algemeen verlof.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De vrijhedencommissie van de p.i. Nieuwegein heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Klager heeft meerdere positieve urinecontroles tijdens zijn verblijf in de p.i. Nieuwegein afgegeven en heeft op 9 oktober 2018 heeft geweigerd medewerking te verlenen aan een urinecontrole. Voorts is klager op 3 oktober 2018 in afzondering geplaatst wegens verbale en fysieke agressie jegens een personeelslid. Daarna heeft hij een personeelslid bedreigd, waarvan door de inrichting aangifte zal worden gedaan.
De politie heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Het OM heeft zich van advies onthouden.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van twee jaar en drie maanden met aftrek wegens overtreding van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 19 augustus 2019.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag.
Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.
Uit het advies van de vrijhedencommissie van de p.i. Nieuwegein volgt dat klager tijdens zijn verblijf in de p.i. meerdere positieve urinecontroles heeft afgegeven waarbij hij positief heeft gescoord op het gebruik van softdrugs en dat klager op 3 oktober 2018 een p.i.w-er heeft bedreigd waarvan de inrichting meldt aangifte jegens klager te zullen doen. Ook volgt uit voornoemd advies dat klager op 9 oktober 2018 heeft geweigerd medewerking te verlenen aan een urinecontrole.
De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze, een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b, c en d van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van bc. L. Vis-van Alff, secretaris, op 28 februari 2019
secretaris voorzitter