Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1426/JA, 18 maart 2019, beroep
Uitspraakdatum:18-03-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-18/1426/JA

betreft: [klager]            datum: 18 maart 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. N.A.M. Oor, namens […], geboren op […] 1999, verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 23 juli 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) Intermetzo te Lelystad, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.  Ter zitting van de beroepscommissie van 22 januari 2019, gehouden in de rechtbank Midden-Nederland te Utrecht, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. N.A.M. Oor, en namens de inrichting de heer […], unitmanager.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft het onrechte een balkonverbod als sanctie opgelegd krijgen (RE2018/27).

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt - kort en zakelijk weergegeven - als volgt toegelicht.

Klager heeft de sanctie van zeven dagen balkonverbod opgelegd gekregen, omdat hij rookwaar op zijn kamer zou hebben gehad. Klager betwist dat. Hij weet dat hij rookwaar niet op de kamer mag bewaren, hij had alleen vloei op zijn kamer en dat is geen rookwaar. Het is niet juist dat er as is gevonden in klagers kamer. Het betrof stof, de groepsleider heeft dit niet goed gezien. Klager is die dag niet betrapt op roken. Gedurende zeven dagen balkonverbod heeft klager niet kunnen roken, terwijl hij wel het balkon, waarop anderen rookten, moest schoonmaken. Klager vindt dat hij daardoor dubbel is gestraft. De opgelegde straf is willekeurig, onredelijk en disproportioneel. Klager wordt behandeld als kind, terwijl hij volwassen is. Regels worden door groepsleiders verschillend uitgelegd en klager weet niet waar hij aan toe is. Zo krijgt klager andere straffen wanneer hij op zijn kamer rookt dan groepsgenoten en hij betwist tevens dat hij voorafgaand aan het opleggen van het balkonverbod is gewaarschuwd. Het handelen van de inrichting is in strijd met het gelijkheidsbeginsel en de rechtszekerheid is in het geding. Voorts is sprake van grondslagverlating door de beklagrechter, omdat het onderwerp van het geschil - een sanctie ter zake van het voorhanden hebben van niet toegestane goederen - verschoven is naar het rookverbod, terwijl deze zaak daar niet op ziet. Klager wenst een compensatie in de vorm van zeven avonden speeltijd op de PlayStation.

Namens de directeur is in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Klager verblijft op de VIC-afdeling (Very Intensive Care). Op deze afdeling is sprake van maatwerk binnen de behandeling, waardoor consequenties van gedrag afhankelijk zijn van de situatie, de context en de persoon. Het kan op basis daarvan zo zijn, dat bij klager een andere reactie op gedrag volgt, dan bij een groepsgenoot. Klager is vanuit zijn delictverleden bekend met brandstichting. Zijn p.i.j.-maatregel is in dat verband opgelegd. De individuele benadering, het maatwerk, wordt opgenomen in het behandelplan van de jeugdige en daar wordt met de jeugdige over gesproken. Klager weet dan ook dat sommige zaken bij hem zwaarder wegen dan bij anderen. Hij is veelvuldig gewaarschuwd dat hij niet op zijn kamer mag roken, deze waarschuwingen worden binnen de inrichting geregistreerd. Hij heeft in het verleden ook brand gesticht in zijn kamer binnen de inrichting. Voorafgaand aan het opleggen van het balkonverbod is geconstateerd dat klager vloei op zijn kamer had en dat hij iets met zijn discman had gedaan, waardoor hij daarmee vuur zou kunnen maken. Binnen de inrichting is de regel dat vloei, tabak en aanstekers niet op de kamer bewaard mogen worden, maar alleen op kantoor. Deze regel was bekend bij klager. Het klopt dat er die betreffende dag niet is waargenomen dat klager had gerookt op zijn kamer.

Het balkonverbod houdt in, dat klager wel op het balkon mocht komen, maar dat hij daar niet mocht roken. Roken op het balkon is een gunst voor jeugdigen die langer in de inrichting verblijven. Klager mocht gedurende alle dagen wel roken tijdens het luchten.  

Het formulier ‘reacties op inadequaat gedrag’, dat binnen de inrichting wordt gehanteerd, moet worden gezien als een handreiking.

 

3.         De beoordeling

Klager heeft een balkonverbod voor de duur van zeven dagen opgelegd gekregen, naar aanleiding van het aantreffen van rookwaar op zijn kamer. Het balkonverbod hield in, dat klager gedurende die dagen wel op het balkon mocht komen, maar niet op het balkon mocht roken. Klager noemt het balkonverbod een straf. De beroepscommissie ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of het balkonverbod kan worden aangemerkt als ordemaatregel als bedoeld in artikelen 24 tot en met 27 Bjj of als disciplinaire straf als bedoeld in artikel 54 jo artikel 55 Bjj.

Volgens artikel 24, eerste lid, van de Bjj kan de directeur de jeugdige op grond van (onder meer) de orde en veiligheid van de inrichting uitsluiten van het verblijf in de groep of de deelname aan een of meer activiteiten, behoudens het dagelijks verblijf in de buitenlucht, bedoeld in artikel 53, vijfde lid Bjj. Artikel 25, eerste lid Bjj, bepaalt dat een jeugdige in afzondering kan worden geplaatst en artikel 27, eerste lid Bjj dat een jeugdige tijdelijk naar een andere inrichting kan worden overgeplaatst. Naar het oordeel van de beroepscommissie valt het balkonverbod niet te brengen onder uitsluiten van verblijf in de groep, noch onder deelname aan een of meer activiteiten of het plaatsen in afzondering dan wel het tijdelijk overplaatsen naar een andere inrichting. Daarbij merkt de beroepscommissie op dat niet gesteld of gebleken is dat klager het dagelijks verblijf in de buitenlucht, waar hij recht op heeft, met het balkonverbod is ontnomen. Bovendien mocht klager tijdens het reguliere luchten ook roken.

De disciplinaire straffen die kunnen worden opgelegd staan opgesomd in artikel 55, eerste lid van de Bjj. Dit zijn - kort gezegd - de volgende straffen: opsluiting in een strafcel dan wel een andere verblijfsruimte, ontzegging van bezoek, uitsluiting van deelname aan een of meer bepaalde activiteiten, weigering, intrekking of beperking van het eerstvolgende verlof en een geldboete. De beroepscommissie is van oordeel dat het balkonverbod evenmin kan worden aangemerkt als een van de disciplinaire straffen als bedoeld in de wet. 

De beroepscommissie merkt verder op dat er geen (wettelijk) recht om te mogen roken op het balkon bestaat. Daarbij zij, nogmaals, opgemerkt dat klager wel mocht roken tijdens het reguliere luchten.

De beroepscommissie ziet aanleiding de maatregel van het balkonverbod te beschouwen als een maatregel die is ingezet op basis van een pedagogisch belang. De maatregel is volgens de inrichting immers opgelegd als reactie op het door klager in zijn kamer bewaren van rookwaar en moet worden beschouwd als onderdeel van het maatwerk dat binnen klagers behandeling op de afdeling op hem wordt toegepast. Over het maatwerk en reacties op gedrag is met klager gesproken en een en ander is volgens mededeling van de inrichting ook opgenomen in het behandelplan van de jeugdige.

De beroepscommissie merkt het balkonverbod gelet op het voorgaande aan als pedagogische maatregel. De beroepscommissie kan niet treden in de (wijze van) behandeling van klager. Tegen een dergelijke pedagogische maatregel staat gelet op artikel 65 van de Bjj geen beklag open, waardoor de beroepscommissie tot de conclusie komt dat klager niet-ontvankelijk had behoren te worden verklaard in zijn beklag.  

Ten overvloede geeft de beroepscommissie de inrichting in overweging in voorkomende gevallen voor eenieder duidelijk kenbaar te maken op welke basis een maatregel wordt toegepast, nu de beroepscommissie uit de behandeling in beroep opmaakt dat hierover ten minste twijfel heeft (kunnen) bestaan. 

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.

 

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.C. Koens, voorzitter, mr. E. Lucas en dr. J.G. Vinke, leden, bijgestaan door mr. M. Simpelaar, secretaris, op 18 maart 2019

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven