Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1654/GM, 6 maart 2019, beroep
Uitspraakdatum:06-03-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:          R-18/1654/GM

 

betreft: [klager]                 datum: 6 maart 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Almere, alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 21 augustus 2018 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie en Veiligheid.

Ter zitting van de beroepscommissie van 26 februari 2019, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. M. Berbee, gehoord. De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Almere is niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

1.         De inhoud van het beroep

De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 27 juli 2018, betreft het zonder overleg met klager en in strijd met eerdere afspraken een verwijderd stukje weefsel niet voor PA-onderzoek opsturen naar het laboratorium.

 

2.         De standpunten van klager en de inrichtingsarts

Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht. Op 20 juli 2018 heeft de inrichtingsarts op een eerder verzoek van klager een stukje weefsel bij klagers linker oksel verwijderd voor een PA-onderzoek. Op 26 juli 2018 bleek dat het weefsel niet naar het laboratorium is verstuurd. Een andere arts heeft zonder overleg met klager het stukje weefsel weggegooid. 

Binnen klagers familie komt kanker voor. Klager is verpleegkundige en is hier alert op. Uit het medisch dossier blijkt dat de aanleiding het weefsel niet op te sturen was, dat er geen formulier beschikbaar was. Klager heeft bezwaren tegen de handelwijze van de medische dienst. Zijn zorgen zijn niet weggenomen en hij is niet vooraf geïnformeerd. Het plekje bij de oksel werd tijdens klagers detentie groter en begon te jeuken. Klager meent dat zijn klacht door de medische dienst wordt gebagatelliseerd.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen. De inrichtingsarts en zijn collega hebben de zwelling beoordeeld als zijnde een skintag: een volstrekt onschuldige laesie. Het beeld is voor een huisarts prima te beoordelen a vue. Er is geen indicatie – ook buiten detentie niet – om dergelijke laesies pathologisch te laten beoordelen, de diagnose is helder. De inrichtingsarts begrijpt dat het voor klager vervelend is dat hij per briefje te horen heeft gekregen dat het weefsel niet is opgestuurd. Hiervoor biedt de inrichtingsarts zijn excuses aan, dit had op een andere manier gecommuniceerd kunnen worden. 

 

3.         De beoordeling

In het medisch dossier wordt omtrent de skintag – voor zover hier relevant – vermeld dat op 20 juli 2018 de skintag is verwijderd met een scherpe schaar en voor een PA is opgestuurd. Op 23 juli 2018 blijkt er geen formulier beschikbaar te zijn en oordeelt een andere arts dat een PA niet noodzakelijk is. Klager werd via een patiëntenbriefje hierover geïnformeerd.

De beroepscommissie neemt als uitgangspunt dat een door de arts voorgestelde behandeling, in dit geval het insturen van het weefsel voor een PA-onderzoek, niet zonder overleg met de patiënt kan worden gewijzigd. In dit geval was er naar het oordeel van de beroepscommissie ook extra aanleiding klager vooraf hierover te informeren, aangezien hij zich vanwege de belaste familieanamnese zorgen maakte over het weefsel. De inrichtingsarts heeft in zijn reactie op de klacht ook erkend dat de communicatie op een andere manier had moeten plaatsvinden en heeft hiervoor ook excuses aangeboden.

De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts moet worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard. De beroepscommissie ziet aanleiding klager een tegemoetkoming toe te kennen en stelt deze vast op € 25,=.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.

Zij bepaalt de aan klager ten laste van de p.i. Almere toekomende tegemoetkoming op € 25,=.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J.C. Koens, voorzitter, drs. K.M.P.A.M. Habryka en dr. ing. C.J. Ruissen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 6 maart 2019

 

 

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Naar boven