Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 18/1326/GA, 15 februari 2019, beroep
Uitspraakdatum:15-02-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:   R-18/1326/GA

betreft:     [Klager]                                                                         datum: 15 februari 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. P.J.W.M. Govers, namens [Klager], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 9 juli 2018 van de beklagcommissie bij de locatie Sittard, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De beroepscommissie heeft de directeur van eerdergenoemde locatie in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.     Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:                                                                                De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een eigen cel of verblijfsruimte ingaande 27 februari 2018 vanwege het aantreffen van softdrugs op klagers cel tijdens het uitvoeren van een spitactie (G2018-000156).
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager ontkent dat de in zijn cel aangetroffen substantie, waarvan klager begrijpt dat dit cannabis betreft, van hem is. Klager zat ten tijde van de doorzoeking van zijn cel in beperkingen en kan dus geen contact hebben gehad met medegedetineerden en/of bezoekers. Klager stelt zich op het standpunt dat niet vast is komen te staan wanneer zijn cel voor het laatst geïnspecteerd was. Om die reden is ten onrechte aan klager een straf opgelegd. Subsidiair is klager van mening dat de hem opgelegde straf disproportioneel is. De directeur heeft in beroep verwezen naar het gestelde in zijn verweerschrift in de beklagprocedure.

De beoordeling
De beroepscommissie stelt voorop dat een gedetineerde in beginsel verantwoordelijk kan worden gehouden voor in zijn cel aangetroffen contrabande en dat de vondst ervan aanleiding kan zijn voor het opleggen van een disciplinaire straf. Dit is slechts anders indien aannemelijk is dat de gedetineerde geen enkel verwijt treft. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting bij de beklagcommissie volgt dat tijdens een spitactie op 23 februari 2018 softdrugs in de cel van klager zijn aangetroffen. Dat, zo begrijpt de beroepscommissie de stelling van klager, een medegedetineerde de drugs in de cel van klager zou hebben verborgen voorafgaand aan klagers verblijf in zijn cel acht de beroepscommissie niet aannemelijk. Dit klemt te meer nu klager zelf heeft aangegeven reeds twee weken in de cel te hebben verbleven voordat de spitactie plaatsvond. De beroepscommissie is dan ook van oordeel dat de directeur klager in redelijkheid verantwoordelijk kon houden voor de aangetroffen drugs en derhalve kon beslissen aan hem een disciplinaire straf op te leggen. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard en de uitspraak zal worden bevestigd.

De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, J. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris, op 15 februari 2019.

                   

                     secretaris                                                           voorzitter

 

 

 

 

Naar boven