Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/0442/GA, 7 februari 2019, beroep
Uitspraakdatum:07-02-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

nummer:          R-18/0442/GA

betreft: [klager]            datum: 5 februari 2019

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H.M. Dunsbergen, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 14 mei 2018 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Middelburg, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van bovengenoemde inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsman, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de beslissing van 16 februari 2018 tot terugplaatsing van klager vanuit het plusprogramma naar het basisprogramma (degradatie) (MB 2017-000047).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt – samengevat – toegelicht.

Het enkele feit dat namens het bestuur van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming tegen klager aangifte is gedaan, is onvoldoende reden klager te degraderen. Klager betwist dat hij in de periode voorafgaand aan de bestreden beslissing ongepaste en mogelijk bedreigende uitingen jegens zijn ex-partner heeft gedaan en hij reeds zou zijn aangesproken op zijn ongewenste gedrag. De directeur heeft aangegeven dat klager een groot aantal bedreigende en beledigende post heeft verstuurd en heeft daartoe twee ansichtkaarten en een willekeurige pagina uit een brief overgelegd. Anders dan de beklagcommissie stelt, zijn deze teksten niet als bedreigend of beledigend aan te merken. Daarnaast zijn de teksten ongedateerd, zodat niet duidelijk is op welke periode de teksten betrekking hebben. Uit niets blijkt dat de directeur heeft onderzocht of er meldingen over eventuele ongewenste brieven van bedreigende en/of beledigende aard zijn gedaan. In plaats daarvan is aangenomen dat klager de brieven buiten de reguliere gedetineerdenpost om zou hebben verstuurd. Er is dan ook onzorgvuldig onderzoek gedaan en er is sprake van een motiveringsgebrek. De directeur heeft nagelaten klager voorafgaand aan het nemen van de bestreden beslissing te horen, terwijl niet is gebleken van redenen hiervan af te zien. Het voorgaande klemt te meer nu een belangenafweging vanwege de ingrijpende gevolgen van de beslissing voor de betreffende gedetineerde, maar ook vanwege de toetsbaarheid van die beslissing, inzichtelijk dient te zijn en schriftelijk dient te worden vastgelegd. De bestreden beslissing is niet op een juiste beoordeling van klagers gedrag gebaseerd en ontbeert een deugdelijke en kenbare belangenafweging. Er is geen sprake van ‘oranje’ of ‘rood’ gedrag dat aanleiding vormt klager te degraderen. Ook heeft de directeur onvoldoende acht geslagen op klagers goede gedrag. Uit de bestreden beslissing volgt dan ook niet, althans onvoldoende, dat klager onvoldoende verantwoordelijkheid voor zijn re-integratie heeft genomen.  Klager heeft herhaaldelijk klachten ingediend tegen de weigering hem te promoveren. De beklagcommissie heeft deze klachten gegrond verklaard, omdat telkenmale niet inzichtelijk was gemaakt op welke wijze klager geen verandering in zijn gedrag laat zien. Van een kenbare belangenafweging was daarom geen sprake. Hieruit volgt dat de directeur een lange periode zonder enige onderbouwing of motivering heeft volhard in de stelling dat klager ongewenst gedrag zou vertonen op grond waarvan klager niet voor het plusprogramma in aanmerking zou komen. Verzocht wordt een tegemoetkoming toe te kennen.

De directeur heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep niet toegelicht.

 

3.         De beoordeling

De beroepscommissie stelt vast dat de (plaatsvervangend) directeur van de p.i. Middelburg de bestreden beslissing heeft genomen. Uit de ondertekening van het verweerschrift blijkt dat deze (plaatsvervangend) directeur tevens afdelingshoofd is. Reeds eerder heeft de beroepscommissie de combinatie van hoofd en (plaatsvervangend) directeur als onwenselijk aangemerkt, omdat zij het gevaar van vermenging van taken en bevoegdheden in zich bergt. Het dient voor gedetineerden duidelijk te zijn wie in welke functie de beslissing heeft genomen. Nu in het voorliggend geval onduidelijk is gebleven wie in welke functie de beslissing heeft genomen, voldoet de beslissing niet aan de daaraan te stellen eisen. De omstandigheid dat de directeur ter zitting van de beklagcommissie te kennen heeft gegeven de bestreden beslissing inhoudelijk te onderschrijven, maakt dit niet anders.

Niet alleen kleeft aan de ondertekening van de degradatiebeslissing een gebrek, ook is de beslissing gebaseerd op een onjuiste juridische grondslag. Klager wordt uitgesloten van promotie of het plusprogramma gelet op het bepaalde in “artikel 1 e-b van de penitentiaire beginselenwet”. De beroepscommissie begrijpt deze verwijzing als: artikel 1e, aanhef en onder b, van de Regeling selectie plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling). Nu in deze zaak enkel aangifte is gedaan en niet is gebleken dat daadwerkelijk vervolging is ingesteld, kan de beslissing niet op voornoemd artikel van de Regeling worden gebaseerd.

Daar komt nog bij dat de beroepscommissie in eerdere zaken heeft beslist dat de keuze moet worden gemaakt tussen oranje of rood gedrag. Die keuze is in onderhavige beslissing niet gemaakt.

Gelet op de gebreken die aan de beslissing kleven, zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren. In het licht van de inhoudelijke beoordeling evenwel acht de beroepscommissie geen termen aanwezig klager een tegemoetkoming toe te kennen.

 

Inhoudelijke beoordeling

Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie dient de directeur voorafgaande aan de beslissing om een gedetineerde niet te promoveren een belangenafweging te maken. Bij die belangenafweging dient de directeur het aan de beslissing ten grondslag gelegde negatieve gedrag van klager af te zetten tegen diens structurele gedrag, waaronder ook zijn positieve gedrag. De afwegingen die hij maakt teneinde tot zijn beoordeling te komen, dienen gemotiveerd en schriftelijk kenbaar gemaakt te worden. Enerzijds opdat klager inzichtelijk wordt geïnformeerd over zijn gedragingen die uiteindelijk hebben geresulteerd in de terugplaatsing naar het basisprogramma, anderzijds opdat deze in beklag en beroep kunnen worden getoetst.

Uit het voorliggende besluit van 16 februari 2018 tot klagers terugplaatsing vanuit het plusprogramma naar het basisprogramma volgt dat klagers gedrag als ongewenst (rood) of ‘dit kan beter-gedrag’ (oranje) wordt gekwalificeerd. Hiertoe wordt verwezen naar het feit dat klager op 1 februari 2018 jegens verscheidene leden van de beroepscommissie (doods)bedreigingen heeft geuit, naar aanleiding waarvan aangifte is gedaan. Verder wordt vermeld dat klager jegens zijn ex-partner ‘‘nog steeds’’ dreigementen uit en beledigende (pornografische) brieven naar haar stuurt. Uit een

e-mail van 10 april 2018 van de casemanager volgt dat de inrichting beschikt over een ‘‘vrij forse verzameling’’ van door klager aan zijn ex-partner gestuurde teksten en ansichtkaarten. De twee door de casemanager bijgevoegde ansichtkaarten zijn de laatste twee berichten die klager aan zijn ex-partner heeft gestuurd. De directeur geeft in het verweerschrift in beklag te kennen dat klager, hoewel hij regelmatig op zijn gedrag is aangesproken, zijn gedrag niet aanpast. Voorts volgt uit de bestreden beslissing dat het vermoeden bestaat dat niet al klagers uitgaande poststukken via de door de inrichting vastgestelde route gaan, als gevolg waarvan deze poststukken niet allemaal worden gecontroleerd. Gelet op voornoemd gedrag laat klager niet zien dat hij aan een delict vrije toekomst werkt. Ten aanzien van klagers groene gedrag wordt vermeld dat hij op de afdeling positief gedrag laat zien.

Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de beroepscommissie sprake van een kenbare belangenafweging op basis waarvan de directeur in redelijkheid heeft kunnen beslissen klager vanuit het plusprogramma naar het basisprogramma terug te plaatsen. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal worden bevestigd met wijziging van de gronden.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de gebreken die aan de bestreden beslissing kleven gegrond en vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie. Zij bepaalt dat aan klager geen tegemoetkoming toekomt.

De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. A. van Holten, leden, in tegenwoordigheid van

M.G. Bikker, secretaris, op 5 februari 2019.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

Naar boven