Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 99/0353/GV B, 25 oktober 1999, beroep
Uitspraakdatum:25-10-1999

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: B 99/353/GV

betreft: [klager] datum: 25 oktober 1999

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 2 augustus 1999 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift met aanvullingen en een op10 augustus 1999 ingekomen aanvulling van

[...], verder te noemen appellant,

gericht tegen een beslissing d.d. 22 juli 1999 van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en appellant om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft appellants tweede verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen, wegens het ontbreken van vertrouwen in een goed verloop van het verlof.

2. De standpunten
Appellant heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. De gevangenis te Sittard, de officier van justitie te Den Bosch en de politieBrabant-Noord keuren het verlof van appellant goed. De politie te Boxtel, de woonplaats van appellant, keurt het verlof af. Ze komen steeds met iets anders: dan vormt appellant een gevaar voor buiten, dan zijn de mensen bang, danheeft hij zich tijdens het vooronderzoek bedreigend uitgelaten en dan toont hij geen berouw voor de slachtoffers. De slachtoffers kennen appellant helemaal niet. De mededader van appellant in Den Bosch krijgt wel verlof, terwijlvoor hem hetzelfde geldt. Appellant komt in het begin van het nieuwe jaar toch weer buiten. Hij vraagt zich af of ze dan niet meer bang zijn. Verloven van appellant tijdens eerdere detenties in de half open inrichting te Zeeland enin de penitentiaire inrichting „De Leuvense Poort“ te Den Bosch hebben nooit problemen opgeleverd. Toen heeft hij niemand lastig gevallen. Volgens appellant wordt hij dubbel gestraft evenals zijn partner en de kinderen. Zijn partnergaat verhuizen naar een andere woning in Boxtel en zij staat daar helemaal alleen voor. Appellant heeft zijn kinderen al maanden niet gezien. Hij weet dat de familie Janssen een slechte naam heeft in Boxtel.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De politie te Boxtel heeft te kennen gegeven het maatschappelijk onaanvaardbaar te vinden als aan appellant verlof wordt verleend. Hij heeft zich tijdens het verhoor bedreigend uitgelaten in de richting van personen die tegen hembelastende verklaringen hebben afgelegd. Volgens appellant konden deze personen nog ‘iets’ verwachten. Ook zijn vriendin, bij wie hij zijn verlof wil doorbrengen en die een zus is van de medepleger van de meest recente delicten,heeft hier een rol in gehad. Het positieve advies d.d. 15 juni 1999 van de politie kwam met dit herhaalde negatieve advies te vervallen. Een en ander werd op 21 juli 1999 telefonisch bevestigd door de politie te Boxtel aan eenmedewerkster van het bureau sociale dienstverlening van de inrichting.
Naast vrees voor represailles richting getuigen, bestaat vrees voor recidive. Appellant recidiveert snel ter zake geweldsdelicten. Thans is hij veroordeeld voor het plegen van overvallen op woningen en geldinstellingen, gepleegdgedurende een periode van drie maanden na de datum van invrijheidstelling van zijn vorige detentie. Sinds 1979 komt appellant regelmatig in contact met politie en justitie, reden om aan te nemen dat de vrees voor recidive gegrond isen de geuite bedreigingen serieus te nemen.

3. De beoordeling
Appellant ondergaat een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek. De tenuitvoerlegging van deze straf is aangevangen op 9 februari 1999. Aansluitend dient hij de tenuitvoerlegging van een hem eerder voorwaardelijk opgelegdegevangenisstraf van twee weken te ondergaan. De wettelijke vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 3 februari 2000.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van appellants tweede verlofaanvraag. Hij kan in totaal vier verlofaanvragen indienen.

Krachtens artikel 14 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI, komt een gedetineerde eerst voor algemeen verlof in aanmerking wanneer hij ten minste een derde van de onherroepelijken onvoorwaardelijk opgelegde straf heeft ondergaan en zijn strafrestant nog ten minste drie maanden en ten hoogste een jaar bedraagt. Artikel 4 van deze Regeling bepaalt dat verlof, in casu algemeen verlof, wordt geweigerd in gevalvan:
a) ernstig vermoeden dat de gedetineerde zal proberen zich aan de detentie te onttrekken;
b) gevaar voor ernstige verstoring van de openbare orde of het plegen van strafbare feiten;
c) ernstig vermoeden dat het verlof zal leiden tot alcoholmisbruik, druggebruik of een poging tot invoer van contrabande;
d) gebleken onbetrouwbaarheid met betrekking tot het nakomen van afspraken;
e) risico voor ongestoord verlof als gevolg van de gestoorde of agressieve persoonlijkheid van de gedetineerde;
f) risico voor ongestoord verlof als gevolg van ernstige spanningen in de woon- of leefsfeer van de te bezoeken persoon;
g) risico van ongewenste confrontatie met slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij het door de gedetineerde gepleegde misdrijf;
h) gevaar voor de gedetineerde;
i) risico van maatschappelijke onrust;
j) het ontbreken van een aanvaardbaar verlofadres;
k) een gedetineerde ten aanzien van wie vaststaat dat hij na de detentie zal worden uitgeleverd of ten aanzien van wie een uitleveringsprocedure loopt, tenzij hieraan schorsende werking is verleend;
l) een gedetineerde die ongewenst is verklaard, ten aanzien van wie een procedure tot ongewenstverklaring loopt, tenzij hieraan schorsende werking is verleend, of van wie vaststaat dat hij na de detentie zal worden uitgezet.

De beroepscommissie stelt vast dat de tweede verlofaanvraag van appellant vergezeld ging van positieve adviezen van de gevangenis te Sittard d.d. 18 juni 1999, van de officier van justitie te Den Bosch d.d. 8 maart 1999 (geenbezwaar tegen plaatsing van appellant in een half open inrichting) en de politie Brabant-Noord d.d. 15 juni 1999. Uit de toelichting van de Minister blijkt dat de politie te Boxtel op 21 juli 1999 telefonisch heeft aangegeven dathaar negatieve advies d.d. 17 maart 1999 met betrekking tot de eerste verlofaanvraag van appellant, ook op de onderhavige verlofaanvraag van toepassing is, waarmee volgens de Minister het positieve advies van de politieBrabant-Noord d.d. 15 juni 1999 komt te vervallen.
De beroepscommissie overweegt dat bij de beslissing op een verzoek om verlof een afweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het belang van de gedetineerde bij een goede en tijdige voorbereiding van zijn terugkeer in demaatschappij en anderzijds het belang van de samenleving bij een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde straf.
Met betrekking tot het door de politie te Boxtel gegeven negatieve advies van 17 maart 1999 constateert de beroepscommissie dat niet is gebleken van recente feiten of omstandigheden die wat dit betreft een contra-indicatie kunnenvormen voor verlof. Gelet op de overige positieve adviezen en de aanwezigheid van een aanvaardbaar verlofadres, is de beroepscommissie van oordeel dat aan het belang van appellant thans doorslaggevende betekenis dient te wordentoegekend. De afwijzing door de Minister van appellants verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting moet derhalve bij afweging van alle in aanmerking komende belangen als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Debestreden beslissing zal worden vernietigd.
De Minister zal worden opgedragen binnen twee weken een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Minister op binnen twee weken een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. R.J.A. Meertens-Zeeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 25 oktober 1999

secretaris voorzitter

Naar boven