Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/2399/GA, 15 februari 2019, beroep
Uitspraakdatum:15-02-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:    R-18/2399/GA

betreft: [klager]            datum: 15 februari 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. P.J. de Bruin, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 5 december 2018 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Scheveningen, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Ter zitting van de beroepscommissie van 18 januari 2019, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. P.J. de Bruin, en […], directeur bij het PPC Scheveningen. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 5 december 2018, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

2.         De standpunten

Door en namens klager is het beroep – zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht. Klager is het niet eens met de opgelegde a-dwangbehandeling. De preparaten die worden toegediend veroorzaken kanker en tuberculose. Klager wenst bètablokkers te krijgen. Klager wil graag een huurhuis en een baan. Klager heeft geleerd voor heftruckchauffeur. Namens klager is betoogd dat klager ideeën heeft die andere mensen niet zo snel hebben. Klager is in afzondering geplaatst omdat inrichtingspersoneel vond dat klager agressief gedrag vertoonde naar andere gedetineerden.  Het gedrag dat klager vertoonde naar andere gedetineerden was niet dermate agressief dat het niet gecontroleerd zou kunnen worden zonder het toedienen van medicatie. Er is cassatieberoep ingesteld in de strafzaak van klager. Eind deze maand wordt daarin de beslissing verwacht. Indien het beroep wordt verworpen, dan kan klager worden overgeplaatst naar een instelling waar klager beter op zijn plaats is. De directeur heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De behandelend psychiater en de onafhankelijk psychiater hebben beide geadviseerd tot het starten van een a-dwangbehandeling. Op basis daarvan is de behandeling gestart. De eerste drie depots werden toegediend met behulp van het interne bijstandsteam. De laatste keer was bij het toedienen van medicatie geen hulp meer nodig van het bijstandsteam. Momenteel is het beter mogelijk om een gesprek te voeren met klager. Hieruit volgt reeds dat de dwangmedicatie een positieve werking heeft.

3.         De beoordeling

Vanwege het ingrijpende karakter van de dwangbehandeling is in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw bepaald dat de directeur, ten behoeve van zijn beslissing tot toepassing van dwangbehandeling, dient te overleggen een verklaring van de behandelend psychiater, alsmede een verklaring van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft bezocht. Uit deze verklaringen dient te blijken dat de gedetineerde op wie de verklaring betrekking heeft, is gestoord in zijn geestvermogens en dat een geval als bedoeld in artikel 46d, onder a, van de Pbw, zich voordoet. De directeur heeft deze verklaringen conform het bepaalde in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd. Voorts blijkt uit het overgelegde (samenvatting van het) behandelplan van klager dat is voorzien in de mogelijkheid om een geneeskundige dwangbehandeling toe te passen. Uit de verklaringen van beide psychiaters blijkt het volgende. De behandeld psychiater heeft vastgesteld dat klager chronisch psychotisch is. Klagers denken is incoherent. Inhoudelijk is sprake van paranoïde wanen. Klager heeft het over stemmen die worden ingestraald. Klager beschuldigt medegedetineerden en personeelsleden van pedofilie. Vanwege de onterechte beschuldigingen die klager over medegedetineerden uit, roept hij de agressie van anderen over zich af, waardoor hij in Individuele Begeleiding is geplaatst. Dit leidt tot verdere sociale isolatie en daarmee tot maatschappelijke teloorgang. Er bestaat gevaar voor agressie van anderen naar hem, gevaar voor maatschappelijke teloorgang en gevaar voor fysieke agressie. Er is op de afdeling nog geen fysieke agressie geweest, maar gezien de forse geweldsincidenten in de voorgeschiedenis, die voortkwamen uit psychotische belevingen, is dit gevaar op de achtergrond steeds aanwezig. Zonder medicatie zal de toestand van klager niet verbeteren en waarschijnlijk zelfs verslechteren. Dit zou inhouden dat klager zijn verdere detentie in individuele begeleiding zal doorbrengen. Sinds augustus 2018 weigert klager orale medicatie. Klager heeft eerder anti-psychotische medicatie gehad en heeft daarmee beter gefunctioneerd. De niet-behandelend psychiater schrijft in zijn second opinion het volgende. Klager is bekend met schizofrenie, meest waarschijnlijk van het paranoïde of gedesorganiseerde type. Er is sprake van persisterende weigering van orale antipsychotica en is sprake van een floride paranoïde psychotisch beeld waarbij hij anderen beschuldigt van moord, pedofilie, identiteits- en belastingfraude. Klager put zichzelf helemaal uit met dergelijke gedachten. Er is sprake van gevaar ten gevolge van zijn psychotische belevingen/gedachten in die zin dat hij door zijn belevingen agressief wordt naar anderen en door het uiten van zijn psychotische belevingen agressie tegen zichzelf oproept. Klager weigert persistent orale medicatie en blijkt ook allerlei paranoïde gedachten ten aanzien van medicatie te hebben. De psychiater acht dwangmedicatie geïndiceerd ter afwending van het gevaar van agressie naar anderen of tegen zichzelf.                      

Gelet op de inhoud van de verklaringen van vorenbedoelde psychiaters acht de beroepscommissie aannemelijk geworden dat klager vanuit zijn stoornis gevaar als bedoeld in artikel 46a, tweede lid, onder a, van de Pbw veroorzaakt dat zonder een geneeskundige behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Tegen deze achtergrond acht de beroepscommissie aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van de directeur een a-dwangbehandeling toe te passen kan, gelet op het voorgaande, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. dr. J. de Lange, voorzitter, mr. M.J. Stolwerk en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris, op 15 februari 2019.                            

                                                                             

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven