Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1915/GA, 15 februari 2019, beroep
Uitspraakdatum:15-02-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

                                                             

nummer:          R-18/1915/GA

betreft: [klager]            datum: 15 februari 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.W. Bouwman, namens [klager], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 10 september 2018 van de beklagcommissie bij het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Scheveningen, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 18 januari 2019, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klagers raadsvrouw mr. M.W. Bouwman en de heer […], directeur bij het PPC Scheveningen. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de verlengingsbeslissing van 14 juni 2018 van de eerder aan klager opgelegde verplichting tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (a-dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden (SC 2018/208). De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager verzet zich tegen de verlenging van de a-dwangbehandeling. In 2017 ging het met klager even niet goed. Klager heeft een hartinfarct gehad en hij wilde zijn medicijnen niet innemen, omdat hij dacht dat hij werd vergiftigd door het personeel. Klager is momenteel gestabiliseerd. Klager is van mening dat hem psychisch niets mankeert, maar wel dat hem lichamelijk iets mankeert. Nooit is getracht om de medicatie af te bouwen. De vraag is thans of de verlenging van de a-dwangbehandeling nog voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Klager vindt de dwangbehandeling een inbreuk op zijn vrijheid. Klager neemt de medicatie oraal in. De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Een dwangbehandeling wordt niet gestart of verlengd zonder advies van een psychiater. De psychiater heeft een uitvoerig advies geschreven. Dit advies is overgenomen door de directeur. De directeur heeft voldoende informatie om tot dit besluit te komen. Alle organen zeggen, ook de psychiater, dat het een goede beslissing is. De beslissing is ook bekrachtigd door de beklagcommissie.

3.         De beoordeling

Op grond van artikel 46d, aanhef onder a, van de Pbw vindt als uiterste middel geneeskundige behandeling plaats voor zover aannemelijk is dat zonder die geneeskundige behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestesvermogen van de gedetineerde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen (a-dwangbehandeling). In artikel 46e, vijfde lid, van de Pbw is onder meer bepaald dat indien voortzetting van de geneeskundige behandeling overeenkomstig artikel 46d onder a nodig is, de gedetineerde onverwijld een afschrift van de schriftelijke beslissing van de directeur ontvangt. De directeur dient dan in zijn beslissing aan te geven waarom van een behandeling alsnog het beoogde effect wordt verwacht. Uit de overgelegde stukken blijkt dat, voordat de beslissing tot verlenging van de a-dwangbehandeling ten aanzien van klager is genomen, de directeur acht heeft geslagen op advies van de behandelend psychiater, tevens inhoudende de samenvatting van het behandelplan. Hieruit komt – zakelijk weergegeven – het navolgende naar voren. Klager is sinds enkele jaren bekend met psychotische symptomen in de vorm van grootheids- en achtervolgingswanen. Klager heeft paranoïde gedachten over benadeling door een groeiende groep mensen, onder andere vertegenwoordigers van instanties, zoals politie, justitie en hulpverleners. Zij zouden volgens klager deelnemen aan netwerken gericht op seksuele uitbuiting van en zelfs moord op kinderen. In 2016 is in het Pieter Baan Centrum een waanstoornis van het gemengde type bij klager geconstateerd. Klager eet en drinkt voldoende. Klager geeft echter geen gevolg aan dieetadviezen gegeven in het kader van klagers cardiovasculaire risicoprofiel. Klager neemt niet alle voorgeschreven somatische medicatie in, omdat klager er – ondanks het meermaals gegeven advies van de huisarts en psychiater de medicatie wel te nemen – van overtuigd is dat hij deze niet nodig heeft. Ook weigert hij een bloedonderzoek. Bij klager is nog steeds sprake van paranoïde wanen. Klager meent dat hij ten onrechte vast zit, vanwege een valse aangifte. Klager is in de overtuiging dat behandelaren van PPC Vught in 2008 en 2012 in klagers huis zijn geweest en zijn kinderen hebben misbruikt en dat afdelingspersoneel van PPC Vught klager heeft geprobeerd te vermoorden.. Klager heeft geen ziektebesef en is dan ook van mening dat hij geen medicamenteuze behandeling nodig heeft en gesprekken met psychologen en psychiaters evenmin. De dwangmedicatie is noodzakelijk vanwege het gevaar dat klager zichzelf in ernstige mate zal verwaarlozen en het gevaar dat hij een ander van het leven zal beroven of ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen. De anti-psychotische behandeling met haldoldecanoaat heeft inmiddels de ernst van de symptomen van de aan het gevaar ten grondslag liggende psychotische symptomen verminderd en is dus deels effectief gebleken. Klager heeft sinds hij anti-psychotische medicatie gebruikt een aanzienlijke verbetering in het functioneren laten zien. Klager is minder achterdochtig dan voor aanvang van de behandeling.    Er is met klager meerdere keren besproken of hij vrijwillig anti-psychotische medicatie wilde innemen, doch gebleken is dat er geen sprake was van intrinsieke motivatie daartoe. In het verleden is bij herhaling gebleken dat het staken van inname van antipsychotica bij klager zal leiden tot psychotische decompensatie. Gelet op het vorenstaande acht de beroepscommissie aannemelijk geworden dat klager vanuit zijn stoornis gevaar als bedoeld in artikel 46a van de Pbw veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de stoornis van zijn geestvermogens klager doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. In de bestreden beslissing heeft de directeur voldoende toegelicht dat de voortzetting van het dwangtraject noodzakelijk is. De beslissing voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van de directeur tot verlenging van de a-dwangbehandeling kan derhalve niet als in strijd met de wet worden aangemerkt, dan wel als onredelijk en onbillijk. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met verbetering van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. dr. J. de Lange, voorzitter, mr. M.J. Stolwerk en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris, op 15 februari 2019.                            

                                                                             

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

 

Naar boven