nummer: R-18/1573/GA
betreft: [klager] datum: 18 februari 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. W.B.O. van Soest, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 13 augustus 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 5 februari 2019, gehouden in de p.i. Achterhoek te Zutphen, zijn gehoord klager en de heer […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Lelystad, in het bijzijn van mevrouw […], stagiaire. Klagers raadsman is zonder bericht van verhindering niet verschenen. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het gebrek aan handelen door de casemanager in verband met klagers verzoek om detentiefasering (PL: 2018-534).
De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager wilde het liefst in Lelystad blijven want hij had daar ook werk en een verlofadres. Klager is er door anderen op gewezen tijdig met zijn detentiefasering te starten. Hij is hierop naar de casemanager gegaan, maar die zei dat klager geen prioriteit was. Na een paar weken is klager er weer op teruggekomen bij de casemanager maar die reageerde toen geïrriteerd en zei dat klager niet zijn agenda bepaalde. Klager heeft daarop besloten weg te gaan naar Veenhuizen. Klager was eerder binnen de p.i. naar een conferentie over re-integratie geweest. Dat ging over Detentie op maat: de gedetineerde draagt daarin zelf bij aan zijn terugkeer in de maatschappij binnen de mogelijkheden die hij heeft. Klager had werk in de autoschade gevonden en had kans op een vaste baan. Hij vindt het jammer dat het zo gelopen is en is teleurgesteld in zijn casemanager. Zijn VI-datum is op 3 juni 2019 en hij is in augustus 2018 bij de casemanager langs geweest, zo’n 8/9 maanden van tevoren. Klager snapt het standpunt van de directeur wel, maar de casemanager had ook kunnen zeggen dan en dan kan het wél. Nu was het ‘je bent niet belangrijk’, terwijl alle instanties zeggen begin er tijdig mee. In de Bonjo staat dat je 4/5 maanden van tevoren detentiefasering kunt aanvragen. Klager was in de p.i. Lelystad mobiel reiniger en hij heeft destijds de directeur hierop aangesproken. De directeur heeft toen gezegd, ‘voor mijn part begin je 18 maanden van tevoren met je faseringsaanvraag maar je gaat geen dag eerder weg’. Daarom is klager dus eerder naar de casemanager gegaan, want er waren volgens hem bijzondere omstandigheden. Nu gaat hij faseren vanuit Veenhuizen. Een en ander had echter mooier ingepast kunnen worden destijds in de p.i. Lelystad. Klager zag zichzelf als iemand die een positieve inbreng kon brengen in het traject. Klager had een van de eersten kunnen zijn in de nieuwe fase z.b.b.i./b.b.i. De b.b.a. (beperkt beveiligde afdeling) komt eraan. De directeur heeft daarop als volgt gereageerd.
Het is de vraag of klager ontvankelijk is in zijn klacht of niet. Inhoudelijk gezien komt het niet oppakken door de casemanager van klagers detentiefasering omdat hij het druk heeft. Als je aan de beurt bent, wordt er werk van gemaakt. De manier van communiceren is echter niet goed. Als je faseringsdatum nadert, wordt er begonnen. Klager was te vroeg. Drie maanden ervoor starten trajecten, worden adviezen opgevraagd etc. Klager is net het nieuwe traject misgelopen. Sinds een paar maanden gaan gedetineerden vanuit de gesloten inrichting naar buiten.
3. De beoordeling
Het handelen, nalaten daaronder begrepen, van personeel in een inrichting in het kader van de uitoefening van zijn taak, moet, behoudens puur feitelijk handelen, in beginsel worden gezien als handelen van of namens de directeur waartegen beklag openstaat op grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw. Het beklag ziet op het gebrek aan handelen door de casemanager in verband met klagers verzoek om detentiefasering. Nu een adequate afhandeling van een verzoek om detentiefasering ook onder de taakomschrijving van een casemanager valt, valt het beklag hieromtrent ook onder het bereik van artikel 60 van de Pbw. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in zijn beklag. Inhoudelijk overweegt de beroepscommissie als volgt. Ter zitting is gebleken dat klager, gelet op adviezen en berichten van instanties en de directeur tijdig met de aanvraag van zijn detentiefasering te beginnen en gelet op de bijzondere omstandigheden van zijn geval, een aanvraag voor detentiefasering heeft gedaan bij de casemanager. De manier waarop de casemanager met klagers verzoek is omgegaan, acht de beroepscommissie onder deze omstandigheden niet zorgvuldig. Dat de casemanager het druk heeft en klager in afwijking van gebruikelijke termijnen zijn aanvraag heeft gedaan, doet daar niet aan af. Het beklag is daarom gegrond en aan klager zal een tegemoetkoming worden toegekend van na te noemen hoogte.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 30,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. R.S.T. van Rossem-Broos en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 18 februari 2019
secretaris voorzitter