nummer: R-18/1559/GA
betreft: [klager] datum: 11 februari 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.A.M. Kwakman, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 24 augustus 2018 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Leeuwarden alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 8 januari 2019, gehouden in de p.i. Achterhoek te Zutphen, zijn gehoord klagers raadsvrouw mr. J.A.M. Kwakman, en […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Leeuwarden. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf d.d. 1 augustus 2018 van twee dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel zonder televisie, wegens weigering deelname aan de arbeid (LW 2018-287). De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft last van chronische pijnen, waardoor hij ’s nachts niet goed kan slapen. Hij heeft afleiding nodig van zijn televisie. Het is voor klager lastig geconcentreerd te werken. In verband met een gebroken en verschoven knokkel aan zijn rechterhand kan klager geen werkzaamheden verrichten waarvoor fijne motoriek vereist is, zoals het knopen van touwtjes. Dit zijn momenteel de werkzaamheden in de inrichting. De pijnpoli heeft tegen klager gezegd dat hij het rustiger aan moet doen tot er een oplossing gevonden zou zijn ter bestrijding van zijn pijn. De medische dienst heeft tegenstrijdige berichten verstuurd. Aan klager is op 1 augustus 2018 medegedeeld het rustig aan te doen en zijn bezoek aan de pijnpoli af te wachten. Kennelijk heeft de medische dienst op 1 augustus 2018 de directie laten weten dat klager wel gewoon kon en moest werken. Maar op 6 augustus 2018 berichtte de medische dienst dat klager niet hoefde te werken tot hij naar de pijnpoli zou gaan. De beperkingen en pijnklachten van klager zijn al jaren hetzelfde. Op 1 augustus 2018 had klager niet minder klachten dan op 6 augustus 2018. Het is daarom onredelijk aan te nemen dat klager op 1 augustus 2018 nog kon werken. De directeur had ook voor een minder ingrijpende sanctie kunnen kiezen, zoals uitsluiting van activiteiten. Door de nu gekozen disciplinaire straf van plaatsing op eigen cel is hem zelfs zijn televisie afgenomen. Dit is in andere zaken door de beklagcommissie buitenproportioneel bevonden. In verband met klagers PTSS is het belangrijk dat hij afleiding krijgt. Klager verwijst naar een PJ-rapportage waaruit dit blijkt. Gelet op de medische en psychische klachten van klager had hier rekening mee moeten worden gehouden, temeer nu het sanctiebeleid volgens de beklagcommissie maatwerk is. In een andere zaak, ook over werkweigering, heeft de beklagcommissie expliciet overwogen verbaasd te zijn dat voor een disciplinaire straf van plaatsing in afzondering zonder televisie is gekozen. De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft op 1 augustus 2018 gezegd aangepast arbeid te willen omdat hij last van zijn hand zou hebben. De medische dienst heeft echter bericht dat er ten aanzien van klager geen beperkingen zijn ten aanzien van het verrichten van arbeid. Arbeid in de inrichting moet worden gezien als een zinvolle dagbesteding. Klager is daarop gesanctioneerd en hem is geen maatregel opgelegd. Indien klager had verteld dat hij zijn televisie nodig heeft, dan wordt hier onderzoek naar gedaan. Klager kan aftekenen voor de arbeid. Doet hij dat niet, dan wordt dat volgens het geldende interne beleid als werkweigering gezien.
3. De beoordeling
Hetgeen klager in beroep heeft aangevoerd, kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. De beroepscommissie neemt hierbij in aanmerking dat door klager niet aannemelijk is gemaakt dat de medische dienst reeds op 1 augustus 2018 heeft geoordeeld dat klager tot zijn afspraak bij de pijnpoli niet hoeft te werken. De directeur verwijst in zijn verweerschrift van 8 augustus 2016 naar een bericht van de medische dienst dat van het tegenovergestelde uitgaat: de medische dienst oordeelt in dit bericht dat er geen redenen zijn dat klager niet mee kan doen aan het programma. De landelijke sanctiekaart 2016 biedt de directeur de mogelijkheid bij werkweigering een gedetineerde een disciplinaire straf van plaatsing op eigen cel op te leggen. De door klager ter zitting van de beroepscommissie overgelegde passage uit het forensisch psychologisch onderzoek van klager biedt naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende houvast voor de conclusie dat de directeur een andere vorm van disciplinaire bestraffing had moeten kiezen. Gelet op het vorenstaande kan de beslissing van de directeur bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, drs. H. Heddema en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 11 februari 2019
secretaris voorzitter