nummer: R-18/1548/GA
betreft: [klager] datum: 5 februari 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H.M. Dunsbergen, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 10 augustus 2018 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Middelburg, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De beroepscommissie heeft de directeur van bovengenoemde inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft – voor zover in beroep aan de orde – de omstandigheid dat door toedoen van de inrichting postzegels en twee ringen tijdens een celinspectie zijn kwijtgeraakt (MB-2018-000126). De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt – samengevat – toegelicht.
Vanwege de nalatigheid van het inrichtingspersoneel die de celinspectie uitvoerde, is klager twee ringen kwijtgeraakt. Het inrichtingspersoneel heeft een groot aantal bruikbare spullen weggegooid. Klager kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor de vermissing van de ringen. Voorts dient te worden onderzocht op welke wijze de celinspectie is uitgevoerd. De beklagcommissie stelt ten onrechte dat niet voldoende is aangetoond dat de ringen en postzegels ook tijdens de celinspectie aanwezig waren. Op de bijgevoegde cellijsten zijn de twee ringen vermeld die klager op enig moment bij zich heeft gehad en in zijn cel had. Ook gelet op het feit dat klager de goederen niet heeft uitgevoerd, staat vast, althans is het aannemelijk, dat de goederen zich tijdens de celinspectie in zijn cel bevonden. Op grond van artikel 49 van de Penitentiaire maatregel is de directeur in beginsel aansprakelijk voor voorwerpen die een gedetineerde ingevolge artikel 45, tweede lid, van de Pbw onder zich heeft. Het feit dat klager een verklaring van eigen risico heeft ondertekend, brengt niet mee dat het in bezit hebben van particuliere eigendommen voor eigen risico is en de Staat niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de vermissing van dergelijke eigendommen. Bovendien staan de twee ringen niet op de verklaring van eigen risico vermeld, zodat de verklaring in het kader van onderhavig schadeverhaal niet relevant is. Indien en voor zover de verklaring van eigen risico in de weg zou staan aan de aansprakelijkheid van de inrichting voor de vermissing van de ringen geldt dat een dergelijke verklaring onredelijk bezwarend is en om die reden vernietigbaar is. Bovendien verkeerde klager, vanwege zijn positie als gedetineerde en zijn Belgische nationaliteit, in een zwakke en afhankelijke positie. Het is onredelijk dat door middel van het ondertekenen van de verklaring van eigen risico onzorgvuldig of onrechtmatig handelen van inrichtingspersoneel tijdens een celinspectie per definitie niet tot aansprakelijkheid van de inrichting kan leiden. Voor zover klager zelf aansprakelijk was, is de aansprakelijkheid voor de goederen tijdens de celinspectie op de inrichting overgegaan, nu klager op de dag van de celinspectie van 07:30 uur tot 15:00 uur in een strafcel werd geplaatst. Verzocht wordt een tegemoetkoming toe te kennen van € 2000,=. De directeur heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
Op grond van artikel 45, tweede lid, van de Pbw kan de directeur een gedetineerde toestemming geven hem toebehorende voorwerpen, waarvan het bezit niet is verboden, in zijn verblijfsruimte te plaatsen dan wel bij zich te hebben voor zover dit zich verdraagt met de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting en de aansprakelijkheid van de directeur voor de voorwerpen. Paragraaf 4.5.1 van de huisregels van de p.i. Middelburg bepaalt dat de gedetineerde privé-eigendommen, die in de inrichting zijn toegestaan door de directeur, voor eigen risico in bezit heeft. De inrichting draagt geen verantwoordelijkheid voor het zoek raken van privé-eigendommen in de verblijfsruimte van de gedetineerde. Aan het onder de berusting houden van voorwerpen kan de directeur voorwaarden verbinden die het gebruik van en de aansprakelijkheid voor deze voorwerpen kunnen betreffen. In geval van vermissing of beschadiging van een voorwerp dat de gedetineerde met toestemming in zijn verblijfsruimte heeft dan wel bij zich draagt, is de directeur aansprakelijk tot een maximaal bedrag van € 500,= per voorwerp. De directeur is niet aansprakelijk indien de vermissing of beschadiging het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid. Door en namens klager is een lijst overgelegd, waarop is vermeld dat klager twee ringen onder zijn berusting heeft. De directeur geeft te kennen dat waardevolle goederen, waaronder sieraden, altijd bij binnenkomst bij de badafdeling worden geregistreerd. In het geval van de twee ringen is dit niet gebeurd. Uit de vooraankondiging van 13 maart 2018, waarbij wordt gemeld dat in de komende periode celinspecties zullen plaatsvinden, blijkt dat alle persoonlijke bezittingen die in de verblijfsruimte blijven, zullen worden geregistreerd. In een schriftelijk verslag dat in het kader van de celinspectie van 15 april 2018 is opgemaakt, komt naar voren dat klagers verblijfsruimte overvol was en niet voldoende was opgeruimd om een goede dagelijkse celinspectie te kunnen uitvoeren. In voornoemd schriftelijk verslag is eveneens een gedetailleerde lijst opgenomen van de goederen die bij de celinspectie van 15 april 2018 in klagers verblijfsruimte zijn aangetroffen. Er wordt geen melding gemaakt van de twee ringen en de postzegels. Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de twee ringen en de postzegels door toedoen van inrichtingspersoneel tijdens de celinspectie van 15 april 2018 zijn kwijtgeraakt. De directeur kan daarom niet verantwoordelijk worden gehouden voor de (vermeende) vermissing van de twee ringen en de postzegels. Het beroep zal ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal worden bevestigd met wijziging van de gronden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. A. van Holten, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 5 februari 2019.
secretaris voorzitter