Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1262/TA, 20 februari 2019, beroep
Uitspraakdatum:20-02-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Post  v

                         

nummer:                R-18/1262/TA

betreft:      [klager]        datum: 20 februari 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van het bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van  het hoofd van FPC De Rooyse Wissel te Venray, verder te noemen de inrichting, gericht een uitspraak van 27 juni 2018 van de beklagcommissie bij FPC De Rooyse Wissel te Venray, gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 15 januari 2019, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.F. van der Brugge, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting […]. Het lid van de beroepscommissie mr. J.M.L. Niederer was niet bij de behandeling ter zitting aanwezig en zal op grond van de stukken de zaak mede beoordelen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraken van de beklagcommissie

Het beklag, voor zover in beroep aan de orde, betreft het verbinden van de voorwaarde dat klager eerst in gesprek gaat met het behandelteam voorafgaand aan het verzenden van klagers geprivilegieerde post (RV2018/000119).

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en geen tegemoetkoming toegekend, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van het hoofd van de inrichting en klager

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Het behandelteam wenst dat klager, die impulsief is en op grote schaal post aan bepaalde politici en andere geprivilegieerde instanties en personen stuurt, in gesprek met het behandelteam gaat voordat de post wordt verstuurd. Het behandelteam wil van klager vernemen waarom hij dit doet. Klager is niet in samenwerking met het behandelteam. Het gaat behalve om de samenwerking ook om de grote hoeveelheid post. Heel veel schrijven is een teken van spanning en onrust. Het gesprek voorafgaand aan de verzending is ook bedoeld om de hoeveelheid wellicht toch wat te kunnen beperken. Na de uitspraak van de beklagcommissie zijn dergelijke gesprekken ‘tijdelijk’ stopgezet. Poststukken bleven hooguit twee dagen liggen. Deze termijn is niet onredelijk.

Niet bekend is waarom het van tevoren met klager spreken over de te verzenden geprivilegieerde post niet in zijn behandelplan is opgenomen. Dit had een optie kunnen zijn. Wanneer klager aangaf niet in gesprek te willen, werd het poststuk zonder verdere vertraging verzonden. Wanneer klager wel bereid was tot een gesprek, nam hij geregeld na afloop het poststuk mee terug naar zijn kamer of verscheurde hij het ter plekke. Wanneer er niet tot een oplossing werd gekomen, werd het poststuk zo spoedig mogelijk verzonden. Er is nooit toezicht uitgeoefend op de inhoud van de geprivilegieerde post. Er zijn geen enveloppen geopend om de post inhoudelijk door te nemen en ook is klager nooit verplicht om de inhoud van zijn poststukken te bespreken of te laten zien. Registratie van de geadresseerden zoals gesuggereerd door de beklagcommissie is geen alternatief voor het aangaan van een gesprek met klager. Er is steeds bij het aanbieden van post in overeenstemming met klager gehandeld ten aanzien van het al dan niet direct verzenden van de geprivilegieerde post. Klager heeft telkens de keuzevrijheid gehad om al dan niet in gesprek te gaan. Er is geen enkele drempel opgeworpen tegen het verzenden van geprivilegieerde post.

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Klager heeft het recht om geprivilegieerde post te verzenden aan de overheid of het nu om één of om tien poststuk(ken) gaat en mag niet in dat recht worden beperkt. Het is niet aan de inrichting om kwantitatieve eisen te stellen. Als er iets gebeurt in de inrichting meldt klager dat. De inrichting stopt liever alles in de doofpot. Er moet wat gebeuren in de inrichting. Daarom schrijft klager aan politici hoe de veiligheid beter aangepakt kan worden. Er is geen samenwerking meer met het personeel omdat klagers vertrouwen is geschonden. In 2017 heeft klager voor het laatst een gesprek gehad over de geprivilegieerde post die hij had aangeboden en die door het personeel was teruggenomen. Verzocht wordt om klager een tegemoetkoming van minimaal € 5,- toe te kennen.

 

3.         De beoordeling.

Het hoofd van de inrichting wenst, omdat klager regelmatig een aanzienlijke hoeveelheid geprivilegieerde post aan met name politici verstuurt, steeds een gesprek met klager te voeren voordat deze post daadwerkelijk wordt verstuurd.

Uit de op verzending van geprivilegieerde post van toepassing zijnde regelgeving: artikel 36, eerste lid, Bvt juncto artikel 35, derde tot en met vijfde lid, Bvt, de Regeling geprivilegieerde post verpleegden en artikel 11.3 van de huisregels volgt dat geen enkel toezicht op de inhoud van geprivilegieerde post mag worden uitgeoefend.

De beroepscommissie is het dan ook met de beklagcommissie eens dat er geen wettelijke basis is voor de door de inrichting gehanteerde werkwijze. In een gesprek mag niet op de inhoud van de geprivilegieerde post worden ingegaan. De door de inrichting gehanteerde werkwijze kan een drempel opwerpen voor klager om geprivilegieerde post te versturen en in elk geval leidt dit tot een vertraging in de verzending van klagers post.

Daarbij komt dat klager stelt dat hij voor het laatst in 2017 een dergelijk gesprek heeft gevoerd, hetgeen namens het hoofd van de inrichting niet is betwist, en dat vraagtekens kunnen worden gezet bij de effectiviteit van een dergelijke werkwijze.

De beroepscommissie zal, gelet op het bovenstaande, het beroep van het hoofd van de inrichting ongegrond verklaren.

Nu door of namens klager geen beroep is ingesteld kan een oordeel met betrekking tot het niet toekennen van een tegemoetkoming door de beklagcommissie achterwege blijven.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie met deels wijziging van de gronden.

 

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit

mr. T.B. Trotman, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. J.M.L. Niederer, leden,

in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 20 februari 2019.

 

 

 

         

 

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven