Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/566/TA, 19 februari 2019, beroep
Uitspraakdatum:19-02-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

nummer:          R-18/566TA

betreft: [klager]            datum: 19 februari 2019

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K. Blonk, namens  […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 14 mei 2018 van de beklagcommissie bij FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder te noemen de inrichting, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 29 januari 2019, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, is klagers raadsman mr. A.R. Ytsma gehoord.

Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was gezorgd, heeft hij geen gebruikgemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord.

Namens het hoofd van de inrichting is bericht van verhindering ontvangen met het aanbod om bij eventuele vragen schriftelijk op het beroep te reageren.

 

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag, voor zover in beroep aan de orde, betreft het niet binnen drie maanden na binnenkomst in de inrichting vaststellen van het behandelingsplan (Me 2018-44).

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in het beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Ten tijde van het indienen van het beroep was nog steeds geen behandelingsplan vastgesteld en geen behandeling gestart. Klager had alleen arbeid en sport, derhalve activiteiten die geen therapeutische doelstelling hebben. Ook moest de diagnostiek nog steeds afgerond worden. Op dat moment zat klager op een doorstroomafdeling met veel personeelstekort, waardoor die afdeling al langere tijd geen behandelaar had. Een maand later is het behandelingsplan pas vastgesteld. Het niet tijdig vaststellen van behandelingsplannen is een zorgpunt. De jurisprudentie van de beroepscommissie sinds 2015/2016 houdt in dat behandeling meer omvat dan het volgen van therapie. Hiermee is de drempel zo hoog gemaakt dat beklag onmogelijk is gemaakt voor verpleegden. Verzocht wordt deze jurisprudentie nader te bezien, want als de beroepscommissie met klager meent dat daarmee geen goede spelregels zijn gegeven kan en moet daarop worden teruggekomen. De inrichting voldoet, ondanks dat zij goed wordt betaald om verpleegden te behandelen, niet aan haar wettelijke verplichting en wordt door de huidige jurisprudentie in bescherming genomen in plaats van de verpleegde, ondanks dat de Bvt bedoeld is ter rechtsbescherming van verpleegden.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt niet toegelicht.

 

3.         De beoordeling

Op grond van artikel 16, eerste lid, Bvt draagt het hoofd van de inrichting zorg dat zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen drie maanden na binnenkomst van de verpleegde in de inrichting, zoveel mogelijk in overleg met hem, een verplegings- en behandelingsplan wordt vastgesteld.

Krachtens artikel 17, tweede lid, Bvt draagt het hoofd van de inrichting zorg dat de behandeling overeenkomstig het verplegings- en behandelingsplan plaatsvindt.

Een vermeende schending van het aan artikel 17 Bvt in samenhang met artikel 16 Bvt te ontlenen recht op behandeling is volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie alleen vatbaar voor beklag als sprake is van het niet betrachten van de in die artikelen genoemde zorgplichten. Indien sprake blijkt te zijn van de wijze van betrachten van die zorgplichten zal klager, gelet op het bepaalde in artikel 56, vierde lid, Bvt, in zijn beklag niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.

Niet in geding is dat het binnen twee weken na binnenkomst in de inrichting opgestelde Behandelplan Instroomafdeling niet is aan te merken als klagers verplegings- en behandelingsplan als bedoeld in artikel 16, eerste lid, Bvt en dat het eerste verplegings- en behandelingsplan in de zin van de wet niet uiterlijk binnen de genoemde termijn van drie maanden na binnenkomst in de inrichting is vastgesteld.

Voor beantwoording van de vraag of daarmee sprake is van de wijze van betrachten of het niet-betrachten van de in artikel 16 Bvt genoemde zorgplicht is van belang of klager in afwachting van het gereedkomen van het verplegings- en behandelingsplan verstoken is gebleven van behandeling. Anders dan door en namens klager is aangevoerd bestaat de behandeling als bedoeld in artikel 1, onder v, van de Bvt naar het oordeel van de beroepscommissie niet enkel uit therapieën of activiteiten die specifiek zijn gericht op de stoornis en op resocialisatie, maar ook uit bijvoorbeeld observatie, diagnostiek en deelname aan programmaonderdelen en groepsactiviteiten. Voldoende aannemelijk is dat klager in afwachting van zijn verplegings- en behandelingsplan behandeling in het sociotherapeutisch milieu heeft gekregen en dat onderzoeken en observaties hebben plaatsgevonden om het eerste verplegings- en behandelingsplan te kunnen vaststellen. De enkele omstandigheid dat klager dat anders ziet, kan daaraan niet afdoen. Derhalve is sprake van de wijze van betrachten van de zorgplicht met betrekking tot het vaststellen van het verplegings- en behandelingsplan van klager.

De beroepscommissie is met klager van oordeel dat het ongewenst is dat de vaststelling van het verplegings- en behandelingsplan (te) lang op zich laat wachten, maar kan niet heen om de door de wetgever zelf gegeven beperking in het beklagrecht en het gegeven dat behandeling in de zin van de wet uit meer onderdelen bestaat dan het volgen van therapieën als door klager bedoeld. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

 

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr.drs. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, mr. A. van Holten en drs. M.J. Selnick Marzullo, leden,  in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 19 februari 2019.

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven