Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1869/GB, 1 februari 2019, beroep
Uitspraakdatum:01-02-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-18/1869/GB

Betreft:            […]      datum: 1 februari 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.H. Staring, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 20 september 2019 genomen beslissing van de selectiefunctionaris en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) afgewezen.

2.         De feiten

Klager is sinds 22 januari 2018 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Arnhem.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Het gerechtshof heeft klager geen bijzondere voorwaarden opgelegd. Klager komt niet in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidstelling. Er zijn dus geen mogelijkheden tot gedragsbeïnvloeding na detentie. Daarom is het van groot belang dat klager in aanmerking komt voor detentiefasering. De reclassering adviseert klager in aanmerking te laten komen voor TR en deelname aan een penitentiair programma (p.p.), onder voorwaarde van deelname aan de CoVa-training. Klager heeft succesvol deelgenomen aan deze training, aan de KVV en aan “Mijn Kind en Ik”. De negatieve adviezen van het Openbaar Ministerie (OM) en de politie zijn verouderd en zien op verlof, niet op plaatsing in een z.b.b.i. Ze zijn bovendien onduidelijk. Klager betwist dat gevreesd moet worden voor belastend gedrag van klager richting het slachtoffer. Het gerechtshof heeft dit risico niet aangenomen en de reclassering benoemt het evenmin. Bovendien moet klager via de jeugdbescherming wel met het slachtoffer kunnen communiceren over hun minderjarige kinderen. De stellingen van een vermeende getuige en signalen van ex-vrouwen/-vriendinnen over stalking zijn niet onderbouwd. Klager betwist dit ten zeerste. De incidenten zouden overigens hebben plaatsgehad voorafgaand aan de ‘zelfmeldperiode’. Het is dus niet waar dat klager zich in deze periode schuldig zou hebben gemaakt aan strafbare feiten Het laatste advies van de politie (d.d. 3 oktober 2018) is een neutraal advies. Het is opvallend dat de (incomplete, maar) positieve verslaglegging in het selectieadvies tot een negatief advies heeft geleid. Als klager op 5 februari 2019 in vrijheid wordt gesteld, zal hij alsnog op het opgegeven verlofadres verblijven, zonder toezicht. In het selectieadvies wordt niet gesproken over een openstaande strafzaak, wat de selectiefunctionaris eerst in beroep aanvoert als grond voor de afwijzing. Bovendien is verschuiving van de einddatum niet te verwachten. De beklagcommissie heeft klagers beklag tegen een afgewezen verlofaanvraag om die reden dan ook gegrond verklaard. De openstaande zaak vormt dan ook geen reden voor afwijzing van klagers verzoek tot plaatsing in een z.b.b.i.

3.2.      De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht. De vrijhedencommissie heeft een negatief advies gegeven, omdat sprake was van een openstaande strafzaak. Het OM heeft op 23 oktober 2018 wederom negatief geadviseerd. De politie heeft op 3 oktober 2018 een neutraal advies afgegeven. De politie vermeldt dat klager meerdere ex-vrouwen stalkte die in de omgeving van het verlofadres wonen. Dit zou rond december 2017 hebben plaatsgevonden en behoorlijk agressief zijn geweest. De vrouwen wonen in […], […] en […]. Het reclasseringsrapport gaat over klagers detentie- en re-integratieplan en niet over het specifieke verlofadres. Het verlofadres is niet aanvaardbaar. Klager heeft op 21 november 2017 de zelfmeldstatus gekregen en heeft vervolgens tweemaal uitstel gehad. De stalkingen vonden dus plaats in deze zelfmeldperiode. Klager kon nog twee aanvragen voor algemeen verlof doen. Nu de einddatum van klagers detentie binnen zes weken is, kan klager niet meer in een z.b.b.i. geplaatst worden.

4.         De beoordeling

4.1.      In zeer beperkt beveiligde inrichtingen of afdelingen kunnen gedetineerden worden geplaatst die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen, aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd, die in geval de veroordeling onherroepelijk is ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan dan wel in geval de veroordeling nog niet onherroepelijk is een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf, die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres, die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart 2014, Stcrt. 2014, nr. 4617).

4.2.      Het OM en de politie adviseren negatief dan wel neutraal ten aanzien van klagers verzoek, omdat drie ex-vrouwen van klager op enkele kilometers afstand van het verlofadres wonen. Uit het dossier komt naar voren dat klager verdacht wordt van – kort gezegd – stalking van hen. Ten aanzien van een van die incidenten loopt thans een strafzaak. Het is dus reëel en onwenselijk dat klager hen tegen zou komen tijdens regimaire verloven. Weliswaar zou dit risico kunnen worden ingeperkt door locatieverboden en elektronisch toezicht daarop, maar klager wordt er nu juist van verdacht eerder een dergelijk locatieverbod te hebben overtreden. Dit kan het risico in klagers geval dus onvoldoende ondervangen. De omstandigheid dat het gerechtshof geen voorwaarden aan klager heeft opgelegd, doet hieraan niet af. Er is sprake van een meer dan te verwaarlozen maatschappelijk risico, zodat de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke,

voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, in tegenwoordigheid van P. de Vries, secretaris, op 1 februari 2019

 

 

                         

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven