Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1983/JA en R-18/2000/JA, 14 februari 2019, beroep
Uitspraakdatum:08-02-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-18/1983/JA en R-18/2000/JA

betreft: [klager]            datum: 14 februari 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften ingediend door mr. A.D. Kloosterman, namens […], geboren op […] 1998, verder te noemen klager, tevens ingediend door de directeur van de rijks justitiële jeugdinrichting (r.j.j.i.) locatie Den Hey-Acker te Breda,  gericht tegen een uitspraak van 12 oktober 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij r.j.j.i. locatie Den Hey-Acker te Breda (hierna: Den Hey-Acker),  alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 22 januari 2019, gehouden in rechtbank Midden-Nederland te Utrecht, is gehoord […], gemachtigde van klager.

Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruikgemaakt.

De directeur van Den Hey-Acker is niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft de beslissing tot verlenging van klagers verblijf op de Individuele Trajectafdeling (ITA) van 20 augustus 2018 (HA-2018-264).

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven, heeft de verlengingsbeslissing vernietigd en de directeur opgedragen een nieuw besluit te nemen na voorafgaand advies van de ITA-adviescommissie, en heeft bepaald dat klager een tegemoetkoming toekomt ter hoogte van € 2,= per dag waarop hij zonder geldige titel op de ITA heeft verbleven en nog zal verblijven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens de directeur is in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt schriftelijk als volgt toegelicht.

Verzocht wordt om de uitspraak van de beklagrechter voor wat betreft de tegemoetkoming te herzien. De inrichting acht een tegemoetkoming van € 10,= billijk. Ter onderbouwing van het standpunt wordt aangedragen dat de ITA-adviescommissie langere tijd niet compleet was, waardoor het niet mogelijk was om, voorafgaand aan het nemen van de bestreden beslissing, op het advies te wachten. Dat dit een zorgelijke situatie betrof, is vanuit de inrichting ook gecommuniceerd met het hoofdkantoor. Na de uitspraak van de beklagrechter is op 25 oktober 2018 met spoed een advies aangevraagd bij de ITA-adviescommissie. Op 1 november 2018 heeft het uitgebrachte advies de inrichting bereikt en is het advies direct overgenomen. Het betreft daarom een uitblijven van een besluit van de directeur, en niet een onterechte plaatsing van klager op de ITA. De gedragswetenschapper heeft de plaatsing geïndiceerd en DIZ (Divisie Individuele Zaken) was akkoord met de verlenging van de plaatsing op de ITA. Klager is hierover geïnformeerd.

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt - kort en zakelijk weergegeven - als volgt toegelicht.

Klager is van mening dat de toegekende tegemoetkoming te laag is. Aangezien sprake is van een aanzienlijke schending van klagers rechten en belangen had het in de rede gelegen over te gaan tot toekenning van een bedrag overeenkomstig de standaardbedragen tegemoetkoming Jeugd individueel programma, te weten € 10,= per dag dat klager onrechtmatig op de ITA heeft verbleven. Ter onderbouwing van het ingenomen standpunt wordt aangedragen dat uiterlijk op 28 juli 2018 een verlengingsbeslissing had moeten worden genomen. De beslissing is echter pas op 20 augustus 2018 gevolgd, terwijl de correcte uiterlijke datum al op 9 juli 2018 expliciet aan de inrichting kenbaar is gemaakt. Eerst op 14 augustus 2018 is de voortgangsrapportage aan de ITA-adviescommissie gezonden, vergezeld van een verzoek om advies. De reden voor de beslissing op 20 augustus 2018 is volgens klager gelegen in het ingediende schorsingsverzoek van klager op 16 augustus 2018. Net als in de zaak met kenmerken R-18/923/JA en R-18/936/JA kon er op dat moment ineens wel met spoed een beslissing worden genomen.

Het bovenstaande maakt dat klager van 28 juli 2018 tot 1 november 2018 zonder geldige titel op de ITA heeft verbleven. Klager verzoekt daarom een tegemoetkoming van € 960,= (€ 10,= per dag dat hij zonder geldige titel op de ITA heeft verbleven). Mocht de beroepscommissie omstandigheden zien die nopen tot matiging van het gevraagde bedrag, verzoekt klager een tegemoetkoming ter hoogte van € 480,= (gebaseerd op € 5,= per dag dat klager zonder geldige titel op de ITA heeft verbleven).

 

3.         De beoordeling

De beroepscommissie stelt vast dat het beroep van klager en de directeur in de kern zien op de door de beklagrechter toegekende tegemoetkoming ter zake van het gegrond verklaarde beklag. De beroepscommissie overweegt in dat verband inhoudelijk en ten aanzien van de tegemoetkoming als volgt.

Er is niet voldaan aan de vereisten van artikel 22c, vijfde lid, van de Bjj, omdat de directeur niet tijdig een beslissing heeft genomen omtrent de voortzetting van klagers verblijf op de ITA. Bovendien is gebleken dat op het moment van die beslissing, de inrichting nog in afwachting was van het advies van de ITA-adviescommissie. De beroepscommissie is van oordeel dat het voor rekening en risico van de directeur komt dat de inrichting niet tijdig heeft beslist en niet tijdig de beschikking heeft gehad over het advies van de ITA-adviescommissie, namelijk niet voorafgaand aan het nemen van die beslissing om het verblijf van klager op de ITA te verlengen. De beroepscommissie overweegt net als in de de uitspraak RSJ 28 november 2018, R-18/923/JA en R-18/936/JA, dat het proces van plaatsing van een jeugdige op een ITA zeer zorgvuldig behoort te geschieden. Vanwege de te late beslissing en het ontbreken van het advies van de ITA-adviescommissie over de noodzaak van voortzetting van klagers verblijf op de ITA, komt de beroepscommissie tot de conclusie dat klager gedurende de periode van 28 juli 2018 tot 1 november 2018 zonder geldige titel op de ITA heeft verbleven. De beroepscommissie acht de gang van zaken rondom de verlenging van klagers verblijf op de ITA kwalijk, zeker gelet op de problemen die zich al eerder hadden voorgedaan bij een beslissing omtrent klagers verblijf op de ITA. 

De beroepscommissie stelt vast dat de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken. Klager komt naar het oordeel van de beroepscommissie een tegemoetkoming toe en gelet op de ernst van het zonder geldige titel op de ITA verblijven, ziet de beroepscommissie aanleiding voor een hogere tegemoetkoming dan door de beklagrechter aan klager is toegekend.

Met inachtneming van de tegemoetkoming die klager naar aanleiding van de uitspraak RSJ 28 november 2018, R-18/923/JA en R-18/936/JA, toegekend heeft gekregen, acht de beroepscommissie het aangewezen de tegemoetkoming vast te stellen op een bedrag van € 480,=. Hieruit volgt dat het beroep van de directeur ongegrond zal worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur (R-18/1983/JA) ongegrond en verklaart het beroep van klager met betrekking tot de hoogte van de toegekende tegemoetkoming (R-18/2000/JA) gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en bepaalt dat aan klager ten laste van de directeur een tegemoetkoming toekomt van € 480,=.

 

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.C. Koens, voorzitter, mr. E. Lucas en dr. A. Vinke, leden, bijgestaan door mr. M. Simpelaar, secretaris, op 14 februari 2019

 

 

 

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven