Nummer: R-18/2328/GA
Betreft: [Klager] datum: 8 februari 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. T. Arkesteijn, namens [Klager], verder te noemen klager, gericht tegen een op 3 december 2018 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Ter zitting van de beroepscommissie van 31 januari 2019, gehouden in de p.i. Vught, is gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. T. Arkesteijn. Voorts is gehoord mevrouw […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Vught. Er is gebruik gemaakt van de tolkentelefoon omdat klager de Nederlandse taal niet machtig is.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 3 december 2018, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.
2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. Het is onvoldoende onduidelijk gemaakt dat de a-dwangbehandeling noodzakelijk is. Er is slechts één incident geweest op 19 februari 2018. Dit incident gebeurde omdat klager werd uitgekleed door medewerkers. Hij stond naakt. Dat is niet toegestaan op grond van de Koran. Klager schaamde zich heel erg door de situatie en werd daarom agressief. Na dit incident hebben geen andere incidenten meer plaatsgevonden. Daarnaast blijkt niet uit het dossier dat klager lijdt aan een psychische stoornis. Uit de stukken blijkt slechts dat het lijkt dat klager een stoornis heeft. Klager krijgt antipsychoticum, terwijl niet blijkt dat klager psychotisch is. Klager oreert en maakt soms schokkende bewegingen, maar het is onduidelijk of dat voortvloeit uit een stoornis. De raadsvrouw overhandigt ter zitting een deel van klagers recente medische gegevens. Hieruit blijkt – zakelijk weergegeven – dat het goed gaat met klager, dat hij goed in contact is en dat klager niet psychotisch lijkt. Voorts overhandigt de raadsvrouw ter zitting een deel van een rapport, opgemaakt door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie. Dit rapport is van 24 december 2018. Hierin staat – zakelijk weergegeven – dat wordt geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn voor een stemmingsstoornis, angststoornis, posttraumatische stressstoornis of ontwikkelingsstoornis. Het enige wat hierin is opgenomen is dat klager een agressieprobleem heeft en problemen heeft om zijn impulsen te controleren. Deze problemen kunnen op een andere manier worden opgelost, bijvoorbeeld door het volgen van een agressieregulatietraining. Uit de recente stukken blijkt evenmin dat hij psychotisch is.
Klager heeft genoeg van de behandeling. De medicatie die hij krijgt zorgen ervoor dat hij telkens tintelingen in zijn benen en armen voelt. Hij kan moeilijk bewegen en is telkens moe. Klager was vóór zijn behandeling een gezonde man. Inmiddels kan hij zijn armen en benen bijna niet meer bewegen en is hij opgezwollen in zijn gezicht. Door de medicatie is klager erg veranderd. Voor het overige kan klager met iedereen opschieten en veroorzaakt hij geen problemen.
De directeur heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Bij de beslissing tot a-dwangbehandeling zijn twee psychiaters betrokken. Beide psychiaters geven aan dat het noodzakelijk is dat klager een a-dwangbehandeling ondergaat. Toen klager niet werd behandeld was hij zeer agressief (hij probeerde bijvoorbeeld een personeelslid aan te vallen), hij schold veel en hij bespuugde mensen. Vóór de a-dwangbehandeling heeft hij in een afzonderingscel gezeten. Het was niet mogelijk om met hem te communiceren. Toen is op 20 november 2018 besloten, vanwege het acute gevaar, tot een b-dwangbehandeling. Daarna is besloten tot een a-dwangbehandeling. Als klager niet meer wordt behandeld, dat keert zijn agressie weer terug. Dat moet voorkomen worden.
3. De beoordeling
Vanwege het ingrijpende karakter van de dwangbehandeling is in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw bepaald dat de directeur, ten behoeve van zijn beslissing tot toepassing van dwangbehandeling, een verklaring van de behandelend psychiater dient over te leggen, evenals een verklaring van een psychiater die de gedetineerde met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht, maar niet bij diens behandeling betrokken is. Uit deze verklaringen dient te blijken dat de gedetineerde op wie de verklaring betrekking heeft, is gestoord in zijn geestvermogens en dat een geval als bedoeld in artikel 46d, onder a, van de Pbw, zich voordoet. In de door de directeur verstrekte inlichtingen, waaronder de schriftelijke mededeling van de beslissing a-dwangbehandeling, de verklaring van de behandelend psychiater tevens uittreksel van klagers behandelplan en de verklaring van tweede psychiater die klager met het oog daarop klager kort tevoren heeft onderzocht, maar niet bij de behandeling betrokken was, komt het navolgende – kort en zakelijk weergegeven – naar voren.
Er is zeer waarschijnlijk sprake van een gemengd beeld van psychotisch paranoïd beleven, met onderliggende persoonlijkheidspathlogie cluster B. Klager maakt een vijandige en achterdochtige indruk als hij wordt gesproken. Hij praat luid, scheldt en stelt dat iedereen en leugenaar is. Er valt te zien dat klager op bed ligt en lijkt te oreren in het Arabisch en maakt hierbij handgebaren. Daarnaast is het opvallend dat klager schokkende bewegingen maakt die niet ritmisch van aard zijn. Op 13 november 2018 was hij met behulp van het Interne Bijstandsteam (IBT) bij binnenkomst in de inrichting geplaatst. Klager werkte niet mee en bood forse weerstand en was geladen. Klager heeft op 19 november 2018 geprobeerd afdelingspersoneel fysiek aan te vallen en heeft met bloed gespuugd. Na het toedienen van een b-dwangbehandeling op 20 november 2018 was sprake van een verbetering van het toestandsbeeld. Het acute gevaar is inmiddels afgewend door het ondergaan van een b-dwangbehandeling. Er hebben geen nieuwe incidenten plaatsgevonden. Verdere behandeling is evenwel noodzakelijk, omdat het gevaar met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal terugkeren. De a-dwangbehandeling is proportioneel omdat deze dient om gevaar, hetgeen voortkomt uit het paranoïd psychotisch beeld, af te wenden. Daarnaast zijn er geen alternatieven beschikbaar gelet op de aard van de aan het gevaar ten grondslag liggende stoornis.
De beroepscommissie overweegt, op grond van de zitting en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht en overhandigt, als volgt.
Klager moest op 13 november 2018 met behulp van het IBT worden geplaatst in de inrichting en op 19 november 2018 heeft klager getracht verschillende personeelsleden fysiek aan te vallen. Om zijn aanval kracht bij te zetten heeft hij met bloed gespuugd. Toen is besloten – op 20 november 2018 – over te gaan tot een b-dwangbehandeling om het acute gevaar af te wenden. Uit de stukken blijkt genoegzaam dat met behulp van die b-dwangbehandeling, onder meer bestaande uit het toedienen van anti-psychotische medicatie, het gevaar is afgewend en er nadien geen incidenten meer hebben plaatsgevonden waarbij klager betrokken was. Niettemin is besloten een a-dwangbehandeling op te leggen, omdat – volgens de psychiaters – het gevaar met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal terugkeren.
De beroepscommissie is van oordeel dat de beslissing om alsnog te besluiten dat klager een a-dwangbehandeling moet ondergaan niet afdoende is gemotiveerd. Klager heeft ter zitting uitleg gegeven over de incidenten op een coherente en realistische wijze. Klager is agressief geworden omdat hij werd gedwongen zich in bijzijn van voor hem onbekende personen uit te kleden, iets dat hij op grond van zijn cultuur en godsdienst onbegrijpelijk, beledigend, onacceptabel en zeer frustrerend vond. Vanwege de taalbarrière heeft hij zich niet duidelijk kunnen maken. Dat hij medewerkers fysiek heeft geprobeerd aan te vallen is een zeer ernstige zaak, maar niet voldoende blijkt dat deze agressie voortvloeit uit een psychotische stoornis in plaats van een aan de situatie gebonden interactie. Toentertijd is besloten voor een b-dwangbehandeling om het acute gevaar af te wenden, sedertdien heeft zich geen incident meer voorgedaan. Uit de stukken is echter onvoldoende gebleken dat een a-dwangbehandeling nadien noodzakelijk is om inmiddels nieuw gevaar af te wenden en of de eerder vermelde agressie (die zich dus niet meer heeft voorgedaan) niet op een andere wijze kan worden behandeld dan met hoge doses anti-psychotische medicatie (subsidiariteitvereiste).
Voor de beroepscommissie is aldus onvoldoende aannemelijk geworden dat het destijds gebleken gevaar mogelijk veroorzaakt is door een psychische stoornis, en dat dit gevaar binnen redelijke termijn alleen weggenomen kan worden door de dwangbehandeling. Daardoor is zij van mening dat de gekozen dwangbehandeling niet voldoet aan de eisen van subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van de directeur bij klager een dwangbehandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw, toe te passen kan derhalve worden aangemerkt als onredelijk en onbillijk. Nu de beslissing niet voldoet aan de wettelijke vereisten, zal het beroep dan ook gegrond worden verklaard en de bestreden beslissing zal worden vernietigd.
De beroepscommissie ziet aanleiding een tegemoetkoming toe te kennen van €50,=, nu klager tot op heden veel lichamelijke bijwerkingen heeft van de toegediende medicatie.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij kent klager een tegemoetkoming toe van €50,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en prof. dr. H.J.C. van Marle, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris, op 8 februari 2019.
secretaris voorzitter