nummer: R-944
betreft: [klager] datum: 21 januari 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.L. Louwerse, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 24 april 2018 van de beklagcommissie bij FPC De Rooyse Wissel te Venray, verder te noemen de inrichting, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 24 oktober 2018, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, is gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. A.L. Louwerse.
Namens het hoofd van FPC De Rooyse Wissel is aangegeven dat het wegens ziekte niet mogelijk is dat een medewerker van de inrichting ter zitting aanwezig is en is verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep. Het aanhoudingsverzoek is afgewezen en van het verhandelde ter zitting is een verslag opgemaakt, waarna het hoofd van de inrichting in de gelegenheid is gesteld te reageren. Op 7 november 2018 is een reactie van het hoofd van de inrichting ontvangen. Een afschrift hiervan is aan klager en zijn raadsvrouw verzonden.
Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het door de inrichting reserveren van geld van klager voor reiskosten, maar het niet vergoeden van reiskosten.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager is van mening dat hij ontvankelijk is in zijn beklag op grond van artikel 56, eerste lid, aanhef en onder e, Bvt. De huidige Financiële regeling voor patiënten is in strijd met artikel 56 Reglement verpleging ter beschikking gestelden (Rvt). De mogelijkheden om in aanmerking te komen voor een gedeeltelijke dan wel gehele reiskostenvergoeding worden in de Financiële regeling voor patiënten dusdanig beperkt dat bijna geen enkele verpleegde daadwerkelijk een vergoeding krijgt. De huidige Financiële regeling voor patiënten vormt naar de mening van klager dan ook een uitholling van het woord ‘zo nodig’ als vermeld in artikel 56 Rvt. Voor reiskosten reserveerde de inrichting ongeveer € 35,= per maand. Alleen bij ziekenhuisbezoek, bij sommige rechtszittingen en verloven erg ver weg komt een patiënt in aanmerking voor een vergoeding van reiskosten. En zelfs in die gevallen bepaalt het hoofd behandeling of een verpleegde genoeg ruimte heeft in zijn portemonnee. Klager verdiende per maand ongeveer € 150,=, maar hield na reservering voor schulden, reiskosten en dergelijke nog maar circa € 40,= over om van rond te komen. Hiervan kocht hij sigaretten en toiletartikelen. Hij had ook graag eens wat aan zijn dochter willen geven. Klager vindt het niet redelijk dat hij maar € 40,= overhoudt en mist een soort ‘beslagvrije voet’. Als klager verlof had, ging hij naar de stad of reisde hij vanuit de kliniek in Venray naar zijn familie in Amsterdam. Dit tikte erg aan en werd bijna onbetaalbaar voor hem. Klager verblijft inmiddels in een RIBW en gelukkig is zijn situatie nu veranderd. Hij begrijpt van de verpleegden die nog in FPC De Rooyse Wissel verblijven dat de regels onveranderd zijn. In FPC Oostvaarderskliniek betaalde de inrichting iedere maand het ‘duurste bonnetje’. Van de overige reiskosten kreeg klager de helft vergoed. Klager verzoekt zijn beroep gegrond te verklaren en de inrichting opdracht te geven zijn gereserveerde reiskosten terug te boeken op zijn leefrekening.
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep verwezen naar hetgeen in beklag is aangevoerd.
3. De beoordeling
Artikel 56 Rvt luidt:
“De ter beschikking gestelde of anderszins verpleegde ontvangt zo nodig vergoeding voor een reis of reisgelegenheid naar de plaats van bestemming en voor de terugkeer, voor zover daarin niet bij een andere wettelijke regeling is voorzien”.
In artikel 9.3 van de Financiële regeling voor patiënten van FPC De Rooyse Wissel komen de kosten voor vervoer in beginsel voor rekening van de verpleegde, met uitzondering van de in artikel 9.5 en 9.6 bedoelde gevallen. In die gevallen kan het hoofd behandeling bepalen dat de verpleegde enkel een bijdrage in de kosten hoeft te betalen (artikel 9.5) of dat de volledige reiskosten door de inrichting worden betaald (artikel 9.6).
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet leiden tot een ander oordeel dan dat van de beklagcommissie.
De beroepscommissie stelt vast dat in artikel 56 Rvt is bepaald dat een verpleegde ‘zo nodig’ een vergoeding ontvangt voor reiskosten en dat in de artikelen 9.5 en 9.6 van de Financiële regeling voor patiënten is geregeld in welke gevallen van het uitgangspunt dat reiskosten in beginsel voor eigen rekening zijn, kan worden afgeweken.
Nu sprake is van een discretionaire bevoegdheid van het hoofd van de inrichting voor wat betreft het vergoeden van reiskosten en naar het oordeel van de beroepscommissie niet aannemelijk is geworden dat het voor klager onmogelijk was reiskosten te betalen, is de beroepscommissie van oordeel dat de toepassing van de Financiële Regeling in geval van klager niet in strijd is met artikel 56 Rvt. De beroepscommissie zal het beroep derhalve ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, mr. drs. J.P. Meesters en mr. drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 21 januari 2019
secretaris voorzitter