nummer: R-660
betreft: [klager] datum: 9 augustus 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van, […], verder te noemen klaagster, gericht tegen een op 7 juni 2018 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Zaanstad, alsmede van de overige stukken.
Ter zitting van de beroepscommissie van 2 augustus 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn - met behulp van een tolk - gehoord klaagster, […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij Justitieel Complex Zaanstad en […], psychiater.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 7 juni 2018, inhoudende dat klaagster wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.
2. De standpunten van klaagster en de directeur
Klaagster heeft haar standpunt als volgt toegelicht.
Medicijnen zijn niet nodig, aangezien ik gezond ben. Soms bonk ik op de celdeur omdat ik boos ben. Ik ben er ingeluisd en wil graag naar huis. Ik voel me goed en heb me altijd goed gevoeld, medicatie is daarom niet nodig.
De directeur heeft zijn standpunt als volgt toegelicht.
Klaagster is psychotisch en leeft in de waan dat ze is getrouwd met het slachtoffer die daarvan aangifte heeft gedaan. Ze is boos dat ze gedetineerd is en weggehouden wordt bij haar vriend. Hierover jammert ze de hele dag waarbij ze bonkt op de celdeur, soms wanhopig aan haar haren trekkend. Hierdoor zorgt ze voor veel overlast. Alles bij elkaar is sprake van een persisterend erotomaan waandenkbeeld passend bij een waanstoornis. Ook uit ze zich suïcidaal. Klaagster staat niet open voor behandeling en er is een ontbrekend ziektebesef. De voorgeschreven medicatie neemt ze niet, ook niet onder zachte drang. Ook plaatsing in een rust- of isoleercel heeft er niet toe geleid dat ze haar medicatie vrijwillig wilde innemen. Geprobeerd is met medicatie in de vorm van tabletten te werken, maar klaagster nam haar medicatie slechts sporadisch. Ze is ervan overtuigd dat ze de medicatie niet nodig heeft. Een gesprek over voorkeuren ten aanzien van medicatie is niet mogelijk, aangezien zij alle doktersbemoeienis afwijst.
Klaagster heeft op 31 mei 2018 een b-dwangbehandeling toegediend gekregen, waardoor het acute gevaar is afgewend en enige verbetering is gezien in haar toestandsbeeld. Na het depot is zij alsnog meerdere malen in de afzondering geplaatst wegens geluidsoverlast. De gevaarscriteria voor een a-dwangbehandeling zijn derhalve nog steeds aanwezig.
Toediening van het antipsychoticum heeft ertoe geleid dat klaagster minder overlast veroorzaakt. Antipsychotica zijn bewezen effectief in het bestrijden van wanen en hallucinaties. Ze jammert en huilt nog slechts af en toe en wordt hierdoor aanzienlijk minder vaak in de afzondering geplaatst.
3. De beoordeling
Op grond van artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw vindt als uiterste middel geneeskundige behandeling plaats, voor zover aannemelijk is dat zonder die geneeskundige behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen (a-dwangbehandeling).
De directeur heeft de beslissing tot toepassing van a-dwangbehandeling gebaseerd op verklaringen van de behandelend psychiater van klaagster en van een psychiater die niet bij klaagsters behandeling betroken is, maar klaagster kort tevoren heeft onderzocht. In navolging van het bepaalde in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw heeft de directeur de verklaringen van die psychiaters overgelegd.
Uit de verklaringen van de psychiaters komt het volgende naar voren.
De behandelend psychiater stelt dat klaagster psychotisch is. Ze leeft in de waan dat ze getrouwd is met het slachtoffer en is boos omdat ze gedetineerd is en weggehouden wordt bij haar vriend. Ze jammert de hele dag door over het gemis, waardoor ze het leefklimaat verstoort op de afdeling en agressie over zichzelf kan afroepen. Er is sprake van een persisterend erotomaan waandenkbeeld passend bij een waanstoornis. Ze heeft herhaald aangegeven dat het leven voor haar geen zin heeft wanneer ze niet definitief samen kan zijn met het slachtoffer en ze lijkt steeds meer af te glijden gezien haar afvallen. Ze is dermate geobsedeerd, dat ze maatschappelijk ten gronde dreigt te gaan. Klaagster staat niet open voor behandeling, er is een ontbrekend ziektebesef en ze wuift artsen weg die met haar willen spreken. Alle gesprekken om klaagster te activeren waren zonder resultaat. Gesprekken tot het motiveren tot medicatie-inname zijn sporadisch gelukt; onvoldoende voor een therapeutische spiegel.
De niet bij de behandeling betrokken psychiater merkt op dat hij in het gesprek met klaagster geen adequaat contact kon krijgen door haar theatrale en regressieve gedrag. Op alle vragen reageerde zij op dezelfde kinderlijke verongelijkte manier door te roepen dat ze naar huis wil, naar haar man, om te trouwen. Ze lijkt te lijden aan een waanstoornis (erotomane type) waardoor haar functioneren op alle terreinen wordt beïnvloed. Het gevaar is dermate groot dat sprake is van gevaar voor klaagster maar ook voor het welzijn van anderen.
Zowel de behandelend psychiater als de niet bij de behandeling betrokken psychiater adviseren de directeur om a-dwangbehandeling toe te passen.
Gelet op het vorenstaande en alles in onderling verband bezien en afgewogen, is de totstandkoming van de bestreden beslissing voldoende zorgvuldig en inzichtelijk. De behandelend psychiater en de psychiater die niet bij zijn behandeling betrokken is, hebben een psychiatrische stoornis vastgesteld. Op goede gronden is aannemelijk dat klaagster vanuit die stoornis gevaar als bedoeld in artikel 46a van de Pbw veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de stoornis van haar geestvermogens klaagster doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Voorts is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van de directeur om bij klaagster een dwangbehandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw toe te passen kan derhalve niet worden aangemerkt als onredelijk en onbillijk. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M. Soffers, voorzitter, drs. H. Heddema en ing. M.J. Mulders, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Smeijers, secretaris, op 9 augustus 2018.
secretaris voorzitter