Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/900/GA, 19 januari 2019, beroep
Uitspraakdatum:19-01-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:            R-18/900/GA

betreft:               [klager]                                                                                                              datum: 19 januari 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift , ingediend door mr. K.C. van Hoogmoed, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 13 april 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Zwolle  alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 23 oktober 2018, gehouden in p.i. Lelystad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. K.C. van Hoogmoed, en de heer […], directeur van p.i. Zwolle en mevrouw […], stagiaire bij de p.i. Zwolle. De directeur stuurde het MDO-verslag met onderbouwing na. De raadsvrouw werd in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren en deed dat ook. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:              

1.            De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft de beslissing tot degraderen van klager naar het basisprogramma (ZI-2018-000870). De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.            De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Niet ter discussie staat dat cliënt in oktober was gedegradeerd, echter op 30 november, ten tijde van het rapport, verbleef hij in een plusprogramma. Het feit dat de directeur geen schriftelijke beslissing heeft uitgereikt maakt niet dat klager niet is gepromoveerd. Klager verbleef feitelijk op het plusregime. Klager had namelijk ’s avonds recreatie, meer bezoekrechten en zijn celdeur was de hele dag open. De feitelijke situatie dient leidend te zijn. Verder kan het niet zo zijn dat het ten nadele van klager kan werken dat de p.i. het papierwerk niet op orde heeft. Klager is dan ook ten onrechte en op onjuiste gronden gedegradeerd. Bovendien is dat niet gebeurd aan de hand van een belangenafweging. Dat had wel gemoeten te meer aangezien alles bij klager op groen stond. Het beroep dient dan ook gegrond verklaard te worden en klager dient een tegemoetkoming toegekend worden van € 50,00. De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager verblijft sinds 18 oktober 2017 in het basisprogramma. Op 28 november 2017 moest beslist worden of klager kon promoveren of niet. De betreffende week was geen MDO. Klager mocht daarom als gunst meedraaien met het plusprogramma. Klager kreeg op 30 november 2017 een rapport aangezegd in verband met een positieve urine controle. Om die reden werd klager niet gepromoveerd en werd ook geen promotiebesluit opgemaakt. Nu klager ook nog niet gepromoveerd was, kon ook geen degradatiebeslissing opgemaakt worden. Wellicht is verwarring ontstaan doordat klager mee mocht draaien op het plusregime. Dat de mentor klager na zes weken op groen zette, zegt niets over de te nemen beslissing. Klager vertoonde namelijk vaak rood en oranje gedrag. Klager kwam daardoor niet in aanmerking voor promotie naar een plusprogramma.

3.            De beoordeling

Op grond van artikel 1d, tweede lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) heeft een gedetineerde aanspraak op promotie indien hij op alle onderdelen van goed gedrag – ‘groen gedrag’ – positief scoort gedurende een periode van zes weken. De directeur beoordeelt de onderdelen van goed gedrag op basis van bijlage 1 van de Regeling, het zogeheten toetsingskader “stimuleren en ontmoedigen”. Uit de nota van toelichting (hierna: de nota) bij de Regeling in verband met de invoering van promoveren en degraderen van gedetineerden (Stcrt. 20 februari 2014, nr. 4617) komt naar voren dat promoveren afhankelijk is van de (mate van) verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn re-integratie. De beroepscommissie leidt hieruit af dat niet elk ‘oranje gedrag’ dan wel ‘rood gedrag’ per definitie leidt tot niet promoveren, aangezien niet elk ‘oranje gedrag’ of ‘rood gedrag’ tevens hoeft in te houden dat een gedetineerde onvoldoende verantwoordelijkheid neemt voor zijn re-integratie. Voorts is in de nota en in de Handleiding Toetsingskader promoveren en degraderen van 20 december 2013 onder meer in paragraaf 2.3 “de promotienorm” bepaald dat bij promoveren wordt gekeken naar het structurele gedrag. Een gedetineerde dient niet op een incidentele gedraging te worden beoordeeld. Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat de directeur voorafgaande aan een beslissing over niet promoveren een belangenafweging dient te maken tussen het aan de beslissing ten grondslag gelegde negatieve gedrag van klager enerzijds en diens structurele gedrag, waaronder ook zijn positieve gedrag, anderzijds. De afwegingen die hij maakt om tot zijn beoordeling te komen, dienen gemotiveerd en schriftelijk kenbaar gemaakt te worden, zodat klager inzichtelijk wordt geïnformeerd over zijn gedragingen die uiteindelijk hebben geresulteerd in het niet promoveren, en zodat deze in beklag en beroep kunnen worden getoetst. De beroepscommissie stelt vast dat klager op 18 oktober 2017 in het basisregime zat. Op 28 november 2017 moest beslist worden of klager kon promoveren of niet. Die betreffende week was er geen MDO. Klager mocht daarom als gunst meedraaien met het plusprogramma. Klager kreeg op 30 november 2017 een rapport aangezegd in verband met een positieve urinecontrole. Om die reden werd klager niet gepromoveerd en werd ook geen schriftelijke besluit opgemaakt. Ook de beslissing iemand niet te promoveren moet van een schriftelijke motivering worden voorzien. De beroepscommissie stelt vast dat van vorenbedoelde belangenafweging door de directeur niet is gebleken. De beroepscommissie zal het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, acht de beroepscommissie termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming. Nu uiterlijk zes weken na degradatie wordt bezien of een gedetineerde weer kan promoveren en nu tegen het niet promoveren beklag kan worden ingesteld, zal de beroepscommissie aan klager een tegemoetkoming toekennen van € 30,=.

4.            De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met verbetering van de gronden. Klager komt een tegemoetkoming van 30,= toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. A. van Waarden en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Dekker, secretaris, op 19 januari 2019.

 

                secretaris            voorzitter

 

 

 

 

 

Naar boven