Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/621/GA, 15 januari 2019, beroep
Uitspraakdatum:15-01-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-18/621/GA

betreft: [klager]            datum: 15 januari 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J. Schepers, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 18 mei 2018 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Leeuwarden, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 27 september 2018, gehouden in de p.i. Lelystad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. J. Schepers, en mevrouw […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Leeuwarden. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:          

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel naar aanleiding van een vechtpartij (LW-2018-158). De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt, zakelijk weergegeven, als volgt toegelicht.  Primair wordt aangevoerd dat klager op onjuiste wijze is gehoord. Het horen heeft plaatsgevonden met behulp van een tablet. De Penitentiaire beginselenwet (Pbw) biedt niet de mogelijkheid daartoe. Het horen dient in persoon te gebeuren. Voorts is bij de totstandkoming van de wetgeving de mogelijkheid van het horen door middel van een technisch hulpmiddel niet als mogelijkheid meegenomen en zijn er nog geen - achteraf toetsbare - normen en kaders opgesteld. Wel voorziet de Pbw in de mogelijkheid van het zogenoemde ‘bewaardersarrest’. Dit kan onder meer gebruikt worden om een bevoegd directielid in de gelegenheid te stellen de gedetineerde te horen. Ook ging het in casu niet om een kleinigheid, maar om een geweldsincident naar aanleiding waarvan een disciplinaire straf is opgelegd. Gelet op het voorgaande is in het onderhavige geval niet voldaan aan de vereisten van hoor en wederhoor.   Inhoudelijk voert klager aan dat het niet is gegaan zoals is beschreven in het schriftelijk verslag. Klager heeft enkel gehandeld uit noodweer. Daarom heeft hij verzocht om nader onderzoek, maar hier is niets mee gedaan. Klager bevindt zich in een nadeliger bewijspositie dan de directeur, nu de rapportages van het personeel als feiten worden aangenomen. Het is onvoldoende komen vast te staan wat er is gebeurd en derhalve bestond onvoldoende grond om over te gaan tot de oplegging van een disciplinaire straf. Voorts is de opgelegde straf te hoog.
De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt, zakelijk weergegeven, als volgt toegelicht. Het hoorgesprek heeft plaatsgevonden met een collega-directeur door middel van Facetime op een tablet. In het algemeen kan het volgende gezegd worden. In de wet of in de memorie van toelichting staat niet gespecificeerd hoe iemand gehoord moet worden.                            De beroepscommissie heeft eerder geoordeeld (RSJ 9 februari 2014, 13/2732/GA) dat het horen via een Skype-verbinding voldoende is. Het horen met gebruikmaking van een tablet heeft geen klachten opgeleverd. Gecontroleerd wordt of beide partijen goed verstaanbaar zijn en het gesprek vindt plaats in een afgesloten ruimte zonder omgevingsgeluiden. De directeuren maken een eigen inschatting van de noodzaak om naar de inrichting te komen. Er bestaat nog geen landelijk beleid met betrekking tot het horen via technische hulpmiddelen. De directeur heeft deze ontwikkeling in gang gezet die als voorbeeld kan dienen voor collega-inrichtingen. Wel kent de inrichting een dienstinstructie over deze wijze van horen. Voorts wordt de mogelijkheid van het bewaardersarrest zo min mogelijk ingezet en alleen gebruikt voor acute situaties. Verder heeft de directeur naar voren gebracht dat ook de medegedetineerde die bij het incident betrokken was een disciplinaire straf heeft gekregen. Er is waargenomen dat er een handgemeen was tussen klager en de medegedetineerde en dat klager langer doorging dan noodzakelijk. Uiteindelijk heeft de informatie uit het hoorgesprek en de informatie van het afdelingshoofd in combinatie met de informatie in het schriftelijk verslag, geleid tot de opgelegde straf. De hoogte van de straf past binnen het sanctiebeleid.

 

3.         De beoordeling

Ingevolge artikel 57, eerste lid onder k, van de Pbw in samenhang met artikel 51, en toepassing van de artikelen 52 en 53, derde lid stelt de directeur de gedetineerde in de gelegenheid te worden gehoord, zoveel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal, alvorens hij beslist omtrent de oplegging van een disciplinaire straf. Op grond van artikel 57, tweede lid, van de Pbw, geschiedt het horen van de gedetineerde zo nodig met bijstand van een tolk. Van het horen van de gedetineerde wordt aantekening gehouden.

Ten aanzien van klager is ten gevolge van een incident verslag opgemaakt en in afwachting van de afhandeling van dit schriftelijk verslag is hij ingesloten.

Op grond van het bepaalde in artikel 24, vierde lid, van de Pbw kan een medewerker een gedetineerde, indien onverwijlde tenuitvoerlegging is geboden, voor ten hoogste vijftien uur in afzondering plaatsen, indien sprake is van gronden als genoemd in artikel 23, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Pbw voor ten hoogste vijftien uur (het zogenaamde bewaardersarrest).  De Memorie van Toelichting (MvT) op de Pbw vermeldt onder meer het volgende:

“De termijn van vijftien uren is zodanig gekozen dat, indien de maatregel vlak na het einde van de werkdag wordt getroffen, deze kan voortduren totdat de volgende ochtend de directeur of diens vervanger over eventuele voortzetting een beslissing neemt. Deze zal dus gedurende het weekeinde altijd bereikbaar en beschikbaar moeten zijn. Ingeval de afzondering langer dan vijftien uren moet duren, zal de directeur of zijn vervanger zich naar de inrichting moeten begeven om de gedetineerde te horen teneinde zich een oordeel te vormen over de noodzaak van voortzetting van de afzondering.”

De beroepscommissie merkt hierbij op dat de MvT dateert van 11 augustus 1995. Ten tijde van de behandeling van het wetsontwerp van de Pbw, noch op het moment van de inwerkingtreding van de Pbw op 1 januari 1999, bestond de mogelijkheid gedetineerden via digitale communicatiemiddelen te horen.

In onderhavige zaak heeft de directeur ervoor gekozen de gedetineerde niet in persoon te horen, maar door gebruik te maken van Facetime, een digitaal communicatiemiddel. De vraag die thans ter beantwoording voorligt is of deze wijze van horen op één lijn gesteld kan worden met het horen in persoon. De beroepscommissie overweegt als volgt.

Het gebruik van digitale communicatiemiddelen is inmiddels in het maatschappelijk verkeer algemeen geaccepteerd. Daarmee bestaat thans ook de mogelijkheid met gebruikmaking van dit middel gedetineerden te horen. De beroepscommissie merkt op dat het gebruik ervan in procedures als de onderhavige niet in enige regelgeving is vastgelegd. Een andere vorm van telehoren, videoconferentie, daarentegen wel.

In de MvT op het wetsvoorstel wijziging Wetboek van Strafrecht en Strafvordering in verband met het gebruik van videoconferentie in het strafrecht van 16 juli 2005 wordt met betrekking tot deze wijze van telehoren door de Raad voor de rechtspraak en de Nederlandse vereniging voor rechtspraak in hun advies aangegeven dat videoconferentie ten opzichte van een directe confrontatie een geringere communicatiewaarde heeft. Dit leidt deze instanties tot de conclusie dat videoconferentie met name zal kunnen worden toegepast in standaardsituaties en dat in gevallen waarin het aankomt op de toetsing van de betrouwbaarheid van een afgelegde verklaring, terug moet kunnen worden gegrepen op directe confrontatie. In het Besluit videoconferentie van 8 mei 2006 worden in hoofdstuk II toepassingen ingevolge het strafrecht vastgelegd. In hoofdstuk III van het Besluit worden eisen opgesomd die aan het systeem moeten worden gesteld. Anders dan telehoren via Facetime is telehoren via videoconferentie met waarborgen omkleed. Als voordeel van videoconferentie kan onder meer worden aangevoerd dat het aantal vervoersbewegingen kan worden beperkt, en daarmee de kosten, en er minder belasting is voor de gedetineerden. Deze voordelen zijn niet van toepassing op het horen via Facetime in de detentiesituatie aangezien de gedetineerde niet vervoerd hoeft te worden en de directeur het horen kan laten plaatsvinden op zijn werkplek. Naar het oordeel van de beroepscommissie kan, gelet op het vorenstaande, Facetime dan ook niet zonder meer op één lijn worden gesteld met het horen in persoon en dient de vraag die hierboven is gesteld, ontkennend te worden beantwoord. De directeur heeft vijftien uur de gelegenheid de gedetineerde in persoon te horen teneinde een beslissing te nemen over de voortzetting van de door de medewerker opgelegde maatregel en draait daartoe piketdienst. Indien de directeur van oordeel is dat het horen in persoon vervangen kan worden door het horen via een digitaal communicatiemiddel en daarmee afwijkt van de tot dan toe gebruikelijke wijze van horen in persoon, zal hij deze keuze dienen te motiveren. Dit laatste klemt te meer daar er geen regelgeving voorhanden is die deze wijze van telehoren met voldoende waarborgen omkleedt.In het geval van klager heeft de directeur het gebruik van Facetime gemotiveerd door te stellen dat hij zo weinig mogelijk gebruik wil maken van het bewaardersarrest, zonder dit verder toe te lichten. Naar het oordeel van de beroepscommissie kan deze motivering de beslissing tot deze keuze over te gaan, niet dragen. Dit leidt ertoe dat, naar het oordeel van de beroepscommissie, de beslissing om gebruik te maken van Facetime als digitaal communicatiemiddel in onderhavig geval onvoldoende is gemotiveerd. Het beroep zal gegrond worden verklaard voor zover dit ziet op de wijze van horen. De uitspraak van de beklagcommissie zal in zoverre worden vernietigd en het beklag zal in zoverre alsnog gegrond worden verklaard. De beroepscommissie ziet geen termen aanwezig klager een tegemoetkoming toe te kennen. Hetgeen in beroep is aangevoerd met betrekking tot de opgelegde disciplinaire straf kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal in zoverre derhalve ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep betreffende het horen via Facetime gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond. Zij kent aan klager geen tegemoetkoming toe. De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 15 januari 2019.

 

 

 

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

Naar boven