Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/618/GA, 21 januari 2019, beroep
Uitspraakdatum:21-01-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Telefoon  v

 

nummer:          R-18/618/GA

betreft: [klager]                                                                                  datum: 21 januari 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […] , verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 20 maart 2018 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Almere,  alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 23 oktober 2018, gehouden in de p.i. Lelystad, zijn gehoord klager, de heer […], directeur van de p.i. Almere en mevrouw […], medewerker van de p.i. Almere. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:          

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de beslissing tot afwijzing van het verzoek van klager om een bezoekregeling en een belregeling met zijn partner (AB-2018-80). De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven. 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Er is geen reden tot het onthouden van het contact. Zij hebben samen een kind, delen het ouderlijk gezag en hebben een relatie. Daar komt bij dat het niet goed ging met de gezondheid van zijn zoon en met zijn eigen gezondheid. Klager en zijn partner moeten kunnen overleggen over de verzorging en opvoeding van hun kinderen en van henzelf. Dit is een wettelijke en morele plicht die niet zomaar overboord gezet mag worden. Voor het nemen van de beslissing om geen contact toe te staan moet een belangenafweging gemaakt worden. Dat is niet gebeurd. Verder was er tussendoor wel degelijk contact tussen klager en zijn partner. Het Openbaar Ministerie verzocht namelijk de rechtbank om klager en zijn partner samen te laten observeren in het PBC. Na die zitting werden zij samen in de bus vervoerd. Dat gebeurde nog drie keer. Zij kunnen bellen via een derde, mits de telefoon op de speaker gezet wordt, en konden elkaar spreken in de rechtszaal en op het politiebureau. Zij willen een normale belregeling en willen BZT kunnen genieten. Klager had beperkingen in het begin, maar die werden opgeheven op 24 oktober 2017.  Klager zit in voorlopige hechtenis op grond van de twaalfjaarsgrond, niet omdat sprake zou zijn van collusiegevaar. De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het gaat hier om de beslissing van 26 januari 2018 en de situatie zoals die was op het moment van het indienen van de aanvraag in december 2017. Alles wat daarna gebeurde, is nu niet van toepassing. De directeur heeft de bevoegdheid om de eindbeslissing te nemen. Op het moment van de aanvraag was het niet duidelijk wat er speelde en beschikte de directeur niet over alle informatie. Het advies van het openbaar ministerie is dan zwaarwegend. De beslissing is wellicht kort door de bocht geformuleerd. Inmiddels kan klager onder toezicht bellen met zijn partner.

3.         De beoordeling

Klager diende op 27 december 2017 een aanvraag in om op bezoek te gaan bij zijn partner die in p.i. Nieuwegein verblijft. Daarnaast diende hij een verzoek in voor regelmatig telefonisch contact met zijn partner. Klager en diens partner worden verdacht van hetzelfde levensdelict.  Op grond van artikel 38, eerste lid van de Pbw heeft de gedetineerde het recht om gedurende ten minste één uur per week op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen bezoek te ontvangen. Indien een gedetineerde bezoek wil bij of van een andere gedetineerde uit een andere p.i. biedt artikel 27 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, d.d. 24 december 1998, nr.733726/98/DJI, (hierna: de Regeling) daarvoor de grondslag. Dit artikel bepaalt dat incidenteel verlof kan worden verleend voor een bezoek aan onder meer een gedetineerde levenspartner, maar slechts indien de gedetineerden elkaar ten gevolge van de detentie ten minste drie maanden niet hebben ontmoet. Voorts dienen, indien de gedetineerden niet in dezelfde inrichting verblijven, beide inrichtingen met het bezoek in te stemmen.     Daarnaast heeft de gedetineerde op grond van artikel 39, eerste lid van de Pbw het recht om ten minste eenmaal per week op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen en met behulp van een daartoe aangewezen toestel gedurende tien minuten een of meer telefoongesprekken te voeren met personen buiten de inrichting, behoudens de overeenkomstig artikel 39, tweede en derde lid van de Pbw te stellen beperkingen. Op grond van artikel 38, derde en vierde lid van de Pbw en artikel 39, tweede en derde lid van de Pbw kan de directeur de toelating tot de gedetineerde van een bepaald persoon of van bepaalde personen weigeren en kan hij de gelegenheid tot het voeren van een bepaald telefoongesprek of bepaalde telefoongesprekken weigeren of een telefoongesprek binnen de daarvoor bestemde tijd beëindigen, indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in artikel 36, vierde lid van de Pbw. In de bestreden beslissing en in de nadere toelichting heeft de directeur uitsluitend vermeld dat het verzoek tot het bezoeken van de partner en het telefonisch contact wordt geweigerd, omdat het OM negatief adviseerde vanwege een nog lopend onderzoek waarin klager verdachte is. De directeur geeft niet aan in welk opzicht dit betekent dat een van de in artikel 36, vierde lid, van de Pbw genoemde belangen (waarbij in deze zaak in het bijzonder valt te denken aan het belang van voorkoming of opsporing van strafbare feiten) zich zou verzetten tegen het gewenste telefonisch contact terwijl evenmin is gebleken van een afweging van de belangen van klager, die ten tijde van de bestreden beslissing overigens niet langer in beperkingen zat, tegen een van die in artikel 36, vierde lid, van de Pbw genoemde belangen. Het bestreden besluit is – kortom – niet toereikend gemotiveerd. De beroepscommissie zal het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Zij acht een tegemoetkoming passend en geboden en zal deze toekennen in de vorm van een geldbedrag van € 25,=.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.

Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 25,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. A. van Waarden en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Dekker, secretaris, op 21 januari 2019.

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Naar boven