Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/87/GV, 30 november 2018, beroep
Uitspraakdatum:30-11-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.


 

nummer:          R-18/87/GV

betreft: [klager]            datum: 30 november 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 13 februari 2018 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), alsmede van de onderliggende stukken. De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader algemeen verlof afgewezen.

2.         De standpunten

Klager heeft het beroep als volgt – samengevat – toegelicht.

Hij is het niet eens met de afwijzingsgronden in het bestreden besluit. Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – samengevat – toegelicht. Klager dient niet ontvankelijk te worden verklaard in zijn beroep nu zijn beroepschrift niet voldoet aan het vereiste in artikel 72, eerste lid, van de Pbw. Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht. De vrijhedencommissie heeft in eerste instantie positief geadviseerd ten aanzien van verlofverlening. Naar aanleiding van informatie van het Meldpunt GRIP heeft zij haar positieve advies herzien en negatief geadviseerd. Het Openbaar Ministerie heeft positief geadviseerd ten aanzien van verlofverlening. De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in niet orde bevonden, nu er op het opgegeven verlofadres personen geregistreerd zijn die bij de politie bekend zijn wegens antecedenten. De strafbare feiten die klager heeft gepleegd hebben een behoorlijke maatschappelijke onrust veroorzaakt en verlofverlening in dit stadium van detentie leidt ongetwijfeld tot verbazing in de omgeving. Gezien de aard van de antecedenten van klager en het milieu waarin hij zich beweegt is de kans aanzienlijk dat hij in geval van verlof in oude gewoonten vervalt. De reclassering schat het recidiverisico in als matig en heeft de indruk dat klager in staat is zich te houden aan de voorwaarden.

3.         De beoordeling

Het door klager, die niet wordt bijgestaan door een raadsman, ingediende beroepschrift geeft in voldoende mate aan dat en waarom klager bezwaar heeft tegen de beslissing van de Minister, zodat klager in zijn beroep kan worden ontvangen. Klager ondergaat een gevangenisstraf van drie jaren met aftrek, wegens het overtreden van de Opiumwet en de Wet Wapens en Munitie en deelname aan een criminele organisatie. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 15 januari 2019. Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen. Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken om algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf. Het verzoek om algemeen verlof is afgewezen op grond van de weigeringsgronden van artikel 4, onder a, b, j, en i, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling). Uit het dossier volgt dat in eerste instantie positief was beslist op het verzoek, maar dat door een communicatiefout geen informatie was opgevraagd bij het Meldpunt GRIP. De beslissing bleek nog niet aan klager te zijn uitgereikt. Na ontvangst van de informatie van het Meldpunt GRIP heeft de vrijhedencommissie haar positieve advies herzien en is negatief beslist op het verzoek tot verlof. De e-mail met informatie van het Meldpunt GRIP vermeldt dat zij in november 2015 de volgende informatie heeft ontvangen van een collega van het onderzoeksteam: “Betrokkene heeft veel te verliezen dus als hij de kans heeft zal hij wel willen vluchten. Voortgezet handelen? Als hij de kans krijgt zal hij dit zeker.”. et Meldpunt GRIP heeft in het bericht van 25 januari 2018 onvoldoende onderbouwd dat en op grond waarvan de melding van de collega van het onderzoeksteam van november 2015 nog steeds actueel is. Ook het bericht van de politie van 15 november 2017 dat de kans aanzienlijk is dat klager in geval van verlof in oude gewoonten zal vervallen is naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende concreet om het verzoek af te wijzen op grond van een ernstig vermoeden dat klager zich zal proberen te onttrekken aan detentie dan wel dat er gevaar is voor ernstige verstoring van de orde of het plegen van strafbare feiten. Hiertoe neemt de beroepscommissie in overweging dat het gedrag van klager in de inrichting goed is, zo blijkt uit het vrijhedenadvies van 20 januari 2018, de reclassering in haar rapport van 8 december 2017 het recidiverisico ingeschat heeft als matig en de reclassering de indruk heeft dat klager zich zal houden aan de eventueel te stellen voorwaarden. Daarbij merkt de beroepscommissie op dat het door de Minister genoemde argument dat verlofverlening in dit stadium van detentie zal leiden tot verbazing en afbreuk zal doen aan het vertrouwen in het rechtsbestel, zonder nadere onderbouwing, geen grond voor afwijzing kan zijn. Gelet op voornoemde omstandigheden is de afwijzende beslissing, voor zover verwezen wordt naar de weigeringsgronden van artikel 4, onder a, b, en l,, van de Regeling, onvoldoende toereikend gemotiveerd. Op grond van artikel 4, aanhef en onder j, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting wordt verlof geweigerd indien er sprake is van het ontbreken van een aanvaardbaar verlofadres. De politie heeft gemotiveerd negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag vanwege het opgegeven verlofadres. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheid een contra-indicatie vormt voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van de verlofaanvraag rechtvaardigt. Derhalve kan de beslissing van de Minister gelet op de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 4 onder j van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 30 november 2018.
 

            secretaris         voorzitter
 

 

Naar boven